200101870/1.
Datum uitspraak: 8 mei 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 15 februari 2001 in het geding tussen:
de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties.
Bij besluit van 27 augustus 1999 heeft de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties (hierna: de Staatssecretaris) appellant een tegemoetkoming ter hoogte van f 196.718, - verleend op grond van de Regeling tegemoetkoming schade bij tweede extreem zware regenval 1998.
Bij besluit van 28 april 2000 heeft de Staatssecretaris het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 15 februari 2001, verzonden op 20 februari 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 28 maart 2001, bij de Raad van State ingekomen op 29 maart 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 16 mei 2001. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 5 juli 2001 heeft de Staatssecretaris een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 februari 2002, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. J.T. Fuller, advocaat te Zwolle, en de Staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. M.M. Neerincx, gemachtigde, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder e, van de op de schade en kosten die zijn ontstaan ten gevolge van de extreem zware regenval op 27 en 28 oktober 1998 van toepassing verklaarde Wet tegemoetkoming schade bij rampen en zware ongevallen, voor zover hier van belang, heeft een gedupeerde recht op een tegemoetkoming in de teeltplanschade, waaronder wordt verstaan het financieel verlies dat is geleden door een mindere opbrengst dan redelijkerwijs mocht worden verwacht gedurende een bij ministeriële regeling te bepalen schadetermijn als gevolg van verlies of beschadiging van gewassen, waardoor een vermindering in kwantiteit of kwaliteit is ontstaan of als gevolg van het niet of niet tijdig kunnen uitvoeren van de voorgenomen teelt van gewassen.
2.2. In geschil is in de eerste plaats het oordeel van de rechtbank dat de Staatssecretaris voor de berekening van de teeltplanschade van appellant gebruik heeft kunnen maken van de op de KWIN (Kwantitatieve informatie voor de land- en tuinbouw) gebaseerde normbedragen voor hosta’s en astilbes. Appellant stelt dat hij een andere teeltmethode heeft gebruikt dan die waarop deze normen zijn gebaseerd. Hij maakt gebruik van de akkerbouwmatige teeltmethode, waarbij volgens hem aanzienlijk meer planten per vierkante meter worden geteeld dan waarvan bij de KWIN-normen wordt uitgegaan. Hij heeft ter ondersteuning van zijn standpunt in hoger beroep twee verklaringen overgelegd van deskundigen die stellen dat de KWIN-normen op zijn situatie niet van toepassing zijn. Voorts heeft appellant bestreden het oordeel van de rechtbank omtrent de omvang van het teeltareaal waarvan bij de berekening van de teeltplanschade is uitgegaan. Volgens appellant had zijn schade, zowel wat betreft de omvang van het teeltareaal als wat betreft het schadebedrag per hectare, moeten worden vastgesteld aan de hand van de feitelijke situatie die valt af te leiden uit een taxatierapport dat hij in november 1998 door een beëdigd taxateur heeft laten opmaken. Daarbij stelt hij dat de taxateur van de Staatssecretaris niet ter plaatse is geweest.
2.3. Voorop moet worden gesteld dat uit de stukken en het ter zitting verhandelde is gebleken dat de taxateur van de Staatssecretaris ter plaatse is geweest om de voor de vaststelling van de schade benodigde gegevens op te nemen. Het bestreden besluit is inzoverre niet op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen.
De door de Staatssecretaris toegepaste KWIN-normen zijn gebaseerd op per product en per regio voortschrijdende gemiddelde gegevens over de per teelt(cyclus) gerealiseerde productie en opbrengst in de afgelopen drie jaar. Deze gegevens zijn samengesteld door de Praktijkinstituten van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij op basis van gegevens van het Landbouw Economisch Instituut en het Centraal Bureau voor de Statistiek. Appellant heeft ook in hoger beroep niet aannemelijk gemaakt dat zijn productiemethode zodanig afwijkt van de productiemethode van de bedrijven waar de gegevens van de KWIN op zijn gebaseerd dat de KWIN-normen niet aansluiten op de redelijkerwijs te verwachten opbrengst van de door hem geteelde hosta’s en astilbes. Weliswaar gaat het door appellant overgelegde taxatierapport uit van een veel hogere schade, maar de uitgangspunten van dat rapport heeft appellant niet met bijvoorbeeld boekhoudkundige gegevens gestaafd, terwijl de Staatssecretaris daar wel om heeft gevraagd en, gezien de motivering van het besluit op bezwaar en de memorie van antwoord, betwijfeld moet worden of de uitgangspunten van het rapport wel reëel zijn. Evenals de rechtbank is de Afdeling derhalve van oordeel dat de Staatssecretaris de berekening van de teeltplanschade van appellant terecht heeft gebaseerd op de KWIN-normen.
Wat betreft de omvang van het teeltareaal waarvan de Staatssecretaris bij de berekening van de teeltplanschade is uitgegaan, is aannemelijk dat deze juist is, nu deze overeenkomt met de omvang van het teeltareaal volgens het door appellant overgelegde teeltcontract.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Sparreboom
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2002