ECLI:NL:RVS:2002:AE2406

Raad van State

Datum uitspraak
8 mei 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200103166/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vergunning voor houtverduurzamingsbedrijf in Bergeijk

In deze zaak gaat het om een beroep ingesteld door een appellant tegen een besluit van de burgemeester en wethouders van Bergeijk, waarbij aan een vergunninghouder een vergunning is verleend voor het veranderen van een houtverduurzamingsbedrijf. De vergunning werd verleend op 13 maart 2001 en ter inzage gelegd op 17 mei 2001. De appellant heeft op 22 juni 2001 beroep ingesteld bij de Raad van State. De zaak is behandeld op 1 februari 2002, waarbij de appellant in persoon aanwezig was en de vergunninghouder vertegenwoordigd werd door een gemachtigde. Na de zitting is het onderzoek heropend op basis van een deskundigenbericht van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening, gedateerd 27 februari 2002. De appellant heeft verschillende beroepsgronden ingediend, waaronder zorgen over de rechtmatigheid van de vergunning en gezondheidsrisico's door het gebruik van het impregneermiddel Embalit CBC, dat chroomtrioxide bevat. De Raad van State heeft overwogen dat de vergunning niet geweigerd kan worden op basis van de gevraagde voorschriften en dat de gezondheidsrisico's volgens het deskundigenbericht niet onaanvaardbaar zijn. Uiteindelijk heeft de Raad van State het beroep ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200103166/1.
Datum uitspraak: 8 mei 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats]
en
burgemeester en wethouders van Bergeijk,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 maart 2001 hebben verweerders krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghouder] een vergunning verleend voor het veranderen van een houtverduurzamingsbedrijf gelegen aan de [locatie] te [plaats]. Dit aangehechte besluit is op 17 mei 2001 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 20 juni 2001, bij de Raad van State ingekomen op 22 juni 2001, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 21 augustus 2001 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 februari 2002, waar appellant in persoon is verschenen. Voorts is als partij gehoord vergunninghoudster, vertegenwoordigd door O.J.P. Duisters, gemachtigde.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend. De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 27 februari 2002. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. Van verweerders is daarop een reactie ontvangen. Deze is aan de andere partijen toegezonden.
Met toestemming van partijen is afgezien van een hernieuwde behandeling ter zitting.
2. Overwegingen
2.1. De bij het bestreden besluit verleende veranderingsvergunning heeft betrekking op een uitbreiding van de inrichting met een droogunit voor hout.
2.2. Artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu kan worden geweigerd. Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, kan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen worden verleend. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden aan een vergunning de voorschriften verbonden, die nodig zijn ter bescherming van het milieu. Voorzover door het verbinden van voorschriften aan de vergunning de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, niet kunnen worden voorkomen, worden aan de vergunning de voorschriften verbonden, die de grootst mogelijke bescherming bieden tegen die gevolgen, tenzij dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd.
Hieruit volgt dat de vergunning moet worden geweigerd, indien de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken door het stellen van voorschriften en beperkingen niet kunnen worden voorkomen dan wel niet voldoende kunnen worden beperkt.
Bij de toepassing van de artikelen 8.10, eerste lid, en 8.11 van de Wet milieubeheer komt verweerders een zekere beoordelingsvrijheid toe, die haar begrenzing onder meer vindt in hetgeen voortvloeit uit de meest recente algemeen aanvaarde milieutechnische inzichten.
2.3. Appellant vreest dat de inrichting niet in werking is overeenkomstig de verleende vergunning.
Deze beroepsgrond heeft geen betrekking op de rechtmatigheid van de ter beoordeling staande vergunning en kan om die reden niet slagen. De Algemene wet bestuursrecht voorziet overigens in de mogelijkheid tot het treffen van maatregelen die strekken tot het afdwingen van de naleving van de voorschriften die aan de vergunning zijn verbonden.
2.4. Appellant stelt dat hij visuele hinder ondervindt van de opslag van hout op het voorterrein van de inrichting.
Nu de bij het bestreden besluit verleende veranderingsvergunning alleen ziet op een uitbreiding van de inrichting met een droogunit voor hout en niet op de opslag van hout, kan deze beroepsgrond niet slagen.
2.5. Appellant vreest gezondheidsrisico's nu binnen de inrichting gebruik wordt gemaakt van het impregneermiddel Embalit CBC, welk middel de kankerverwekkende stof chroomtrioxide bevat.
2.5.1. Verweerders voeren aan dat bij het drogingsproces in de droogunit geen impregneermiddel meer aan de lucht wordt toegevoegd. Voorts stellen zij dat in opdracht van vergunninghoudster onderzoek is gedaan naar de concentraties van chroom in de lucht bij houtverduurzaming. Het onderzoek is in juni 2000 uitgevoerd door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Arbo Unie Oost Brabant B.V." (hierna: de Arbo Unie). Uit het onderzoek blijkt volgens verweerders dat de gemeten concentraties chroomtrioxide in de lucht bij de droogunit ver beneden de arbogrenswaarden liggen, welke waarden strenger zijn dan de grenswaarden in de Nederlandse emissie Richtlijnen Lucht (hierna: de NeR). De gezondheidsrisico's zijn volgens het onderzoek beperkt.
2.5.2. Mede gelet op het deskundigenbericht is niet aannemelijk geworden dat verweerders bij hun besluitvorming niet hebben kunnen uitgaan van de uitkomsten van het door de Arbo Unie uitgevoerde onderzoek.
In paragraaf 3.2 van de NeR is met betrekking tot chroomtrioxide (carcinogeen zonder drempelwaarde) een emissie-eis opgenomen van 0,10 mg/m3 voor ongereinigde massastromen groter dan 0,5 gram per uur. Door de Arbo Unie zijn concentraties chroom in de droogunit gemeten van 5,0 tot 9,1 microgram per m3 lucht, welke waarden lager zijn dan de grenswaarde die geldt voor de arbeidsplaats, te weten
50 microgram per m3 lucht. Volgens het deskundigenbericht bedraagt de omvang van de emissie in de droogunit ten hoogste een honderdste deel van de massastroom van 0,5 gram per uur en is de maximale concentratie chroom van 9,1 microgram/m3 ruim tien maal lager dan de in de NeR opgenomen grenswaarde. Niet is gebleken dat deze bevinding onjuist is.
Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat verweerders zich in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat voor onaanvaardbare gezondheidsrisico's niet behoeft te worden gevreesd.
2.6. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Beekhuis, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Heijerman, ambtenaar van Staat.
w.g. Beekhuis w.g. Heijerman
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2002
255-407.