200104468/1.
Datum uitspraak: 8 mei 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Minister van Buitenlandse Zaken,
appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 13 juli 2001 in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats]
Bij besluit van 28 mei 1999 heeft appellant, voorzover thans van belang, geweigerd een door [verzoeker] overgelegd [nationaliteit] geboortebewijs te legaliseren.
Bij besluit van 25 juli 2000 heeft appellant het daartegen door [verzoeker] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 13 juli 2001, verzonden op 31 juli 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te Amsterdam (hierna: de rechtbank), voorzover thans van belang, het daartegen door [verzoeker] ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit vernietigd, en bepaald dat appellant binnen acht weken na de uitspraak een nieuwe beslissing neemt.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 september 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 9 oktober 2001. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 29 november 2001 heeft [verzoeker] van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 februari 2002, waar appellant vertegenwoordigd door mr. P.H.van Rhijn, ambtenaar van het ministerie, en [verzoeker], bijgestaan door mr. A.A. Baldewsing, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
2.1. Appellant voert met betrekking tot ter legalisatie overgelegde documenten uit, onder meer, [land] het beleid dat wordt uitgegaan van twijfel aan de juistheid van de inhoud van die documenten en dat op de aanvrager de last rust om die twijfel door middel van verwijzing naar ondersteunende objectieve bronnen weg te nemen. Hieraan kan in beginsel worden voldaan indien gegevens voorhanden zijn die zijn vastgelegd in betrouwbare registers van onder meer ziekenhuizen, scholen en kerken.
Appellant heeft het verzoek van [verzoeker] aan dit beleid getoetst met de conclusie dat legalisatie van het uittreksel uit het geboorteregister moet worden geweigerd, omdat de inhoudelijke juistheid ervan niet kon worden bevestigd door middel van onafhankelijke, objectieve bronnen. Ten aanzien van de door [verzoeker] in bezwaar overgelegde weegkaart heeft appellant overwogen dat hierop niet staat vermeld van welk Welfare Centre de kaart afkomstig is, zodat niet kan worden nagegaan of er een register bestaat dat als objectieve bron kan dienen voor de juistheid van de in het uittreksel uit het geboorteregister vermelde persoonsgegevens.
2.2. De rechtbank heeft in het gegeven dat veel van de in [land] bijgehouden registers incompleet zijn – niet alleen school- en doopregisters maar ook registers van ziekenhuizen en klinieken – aanleiding gezien om het beleid van appellant als onredelijk aan te merken voorzover het de eis inhoudt dat aanbieders van een document uit een zogeheten probleemland de deugdelijkheid van het document uitsluitend kunnen aantonen of aannemelijk maken door verwijzing naar objectieve bronnen die zijn te herleiden tot een register. Nu appellant heeft geweigerd om de geboorteakte te legaliseren omdat de weegkaart niet kan worden aanvaard als een ondersteunend document dat te herleiden is tot een register, ontbeert de beslissing op bezwaar naar het oordeel van de rechtbank een deugdelijke motivering.
2.3. Appellant bestrijdt dit oordeel met succes. Onder verwijzing naar haar uitspraak van 11 mei 2000 in zaak nr. 199900131/01, gepubliceerd in JB 2000/165, JV 2000/116 en AB 2000, 305, stelt de Afdeling voorop dat zij het door appellant met betrekking tot ter legalisatie overgelegde documenten uit, onder meer, [land] gevoerde beleid niet kennelijk onredelijk of anderszins rechtens onjuist acht. Anders dan de rechtbank overweegt, brengt de omstandigheid dat veel van de in [land] bijgehouden registers incompleet zijn, niet met zich dat appellant gehouden is van het door hem gehanteerde uitgangspunt af te wijken. Appellant heeft bij het opstellen van het te voeren beleid juist onder ogen gezien dat [land] een probleemland is op het gebied van het schriftelijk bewijs. De ervaring heeft volgens appellant geleerd dat een aanzienlijk deel van de in [land] aangeboden documenten vals of vervalst, en derhalve inhoudelijk niet juist is. Op grond van deze ervaring wordt per definitie getwijfeld aan de juistheid van de inhoud van de uit dit land afkomstige documenten. Appellant heeft zich, gelet op het vorenoverwogene, op het standpunt kunnen stellen dat het noodzakelijk was om de inhoud van de door [verzoeker] overgelegde weegkaart te doen controleren door middel van een verificatie-onderzoek naar het register van de afgevende instantie. Nu dit niet mogelijk was heeft appellant aan de door [verzoeker] overgelegde weegkaart - als op zichzelf staand document – geen waarde hoeven toekennen. Ook overigens is niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan appellant aan het door hem gevoerde beleid niet heeft mogen vasthouden en de weigering om het geboortebewijs te legaliseren niet op de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen heeft mogen handhaven.
2.4. Gelet hierop, heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat de beslissing op bezwaar van 25 juli 2000 wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht niet in stand kan blijven. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak, voorzover aangevallen, moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [verzoeker] bij de rechtbank alsnog ongegrond verklaren voorzover het is gericht tegen de ongegrondverklaring van de bezwaren tegen de weigering het geboortebewijs te legaliseren.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 13 juli 2001, AWB 00/3856 WET, voorzover aangevallen;
III. verklaart het bij de rechtbank door [verzoeker] ingestelde beroep ongegrond, voorzover het is gericht tegen de ongegrondverklaring van de bezwaren tegen de weigering het geboortebewijs te legaliseren.
Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, Voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. H.G. Lubberdink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.H.C.A. Muller, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Wagtendonk w.g. Muller
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2002