ECLI:NL:RVS:2002:AE2400

Raad van State

Datum uitspraak
8 mei 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200102815/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Legalisatie van geboortebewijzen en de zorgvuldigheid van het besluit

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 8 mei 2002 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van de Minister van Buitenlandse Zaken om geboortebewijzen van de kinderen van verzoeker te legaliseren. De zaak is behandeld op 25 maart 2002, waarbij verzoeker werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.P.H. van Wezel. De Minister had eerder op 7 mei 1999 en 2 februari 2000 besluiten genomen waarin de legalisatie van de geboortebewijzen werd geweigerd, omdat er twijfels bestonden over de inhoudelijke juistheid van de documenten. De rechtbank te Breda had in een eerdere uitspraak op 11 april 2001 het beroep van verzoeker gegrond verklaard en de Minister opgedragen een nieuw besluit te nemen.

De Afdeling oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de Minister niet met de vereiste zorgvuldigheid had gehandeld. De Afdeling stelde vast dat de Minister op basis van objectieve, onafhankelijke gegevens had moeten vaststellen dat de geboortebewijzen niet deugdelijk waren. De Afdeling concludeerde dat de Minister zich terecht op het standpunt had gesteld dat de juistheid van de geboortebewijzen niet was aangetoond en dat de twijfel aan de inhoud niet was weggenomen. De rechtbank had niet onderbouwd waarom de beslissing van de Minister onzorgvuldig was en had geen grond gevonden voor de conclusie dat de Minister ten onrechte had geweigerd de geboortebewijzen te legaliseren.

De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van verzoeker werd ongegrond verklaard. De Afdeling oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak bevestigt de noodzaak voor zorgvuldigheid en objectiviteit bij de legalisatie van documenten, vooral in het kader van immigratie en nationaliteit.

Uitspraak

200102815/1.
Datum uitspraak: 8 mei 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
De Minister van Buitenlandse Zaken,
appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Breda van 11 april 2001 in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats]
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 mei 1999 is namens appellant geweigerd [nationaliteit] geboortebewijzen van de drie kinderen van [verzoeker] te legaliseren.
Bij besluit van 2 februari 2000 heeft appellant het daartegen door [verzoeker] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 11 april 2001, verzonden op 23 april 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te Breda (hierna: de rechtbank) het daartegen door [verzoeker] ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij faxbericht, bij de Raad van State ingekomen op 5 juni 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 5 juli 2001. Deze stukken zijn aangehecht.
Bij brief van 23 oktober 2001 heeft [verzoeker] van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 maart 2002, waar appellante vertegenwoordigd door mr. R. Geraedts, ambtenaar ten departemente, en [verzoeker], in persoon en bijgestaan door
mr. M.P.H. van Wezel, advocaat te Utrecht, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Legalisatie van de aangeboden geboortebewijzen is geweigerd, omdat de in beginsel aanwezige twijfel aan de inhoudelijke juistheid ervan niet door het verificatie-onderzoek is weggenomen. Van de geboorteplaats van de drie kinderen kon geen bevestiging in objectieve bron worden gevonden. Van een van de kinderen kon verder van de geboortedatum geen bevestiging in objectieve bron worden gevonden.
2.2. De rechtbank heeft overwogen dat – kort weergegeven - de beslissing op bezwaar niet met de vereiste zorgvuldigheid is genomen en niet van een deugdelijke motivering is voorzien, omdat nader onderzoek had kunnen worden gedaan en niet nader is gemotiveerd, waarom de onduidelijkheid aan legalisatie van de geboortebewijzen blijvend in de weg staat.
2.3. Dit oordeel wordt in hoger beroep met succes bestreden.
Bij legalisatie van documenten uit onder meer [land], dient volgens het door appellant gevoerde beleid de aanvrager door middel van objectieve, onafhankelijke gegevens aan te tonen dat de inhoud van een document deugdelijk is. De in beginsel aanwezige twijfel aan de juistheid van de inhoud kan door onderzoek dat naar aanleiding van de door de aanvrager verstrekte gegevens door de Nederlandse ambassade in het desbetreffende land plaatsvindt, geheel of gedeeltelijk worden weggenomen. Onder verwijzing naar hetgeen zij heeft overwogen in haar uitspraak van 11 mei 2000 in zaak no. 199900131/01 (JB 2000/165, JV 2000/116 en AB 2000, 305) stelt de Afdeling voorop dat geen grond bestaat om het aldus gevoerde beleid rechtens onaanvaardbaar te achten.
2.3.1. Gelet op de geanonimiseerde verslagen van het verificatie-onderzoek, de overige stukken en het verhandelde ter zitting, bestaat geen grond voor het oordeel dat appellant zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de juistheid van de in de geboortebewijzen van de kinderen vermelde geboorteplaats niet is bevestigd in enige onafhankelijke, objectieve bron. Ook in het overgelegde uittreksel van een schoolregister kon geen bevestiging worden gevonden voor de gestelde geboorteplaats van de kinderen, nog daargelaten dat [verzoeker] dit document niet bij de aanvraag heeft overgelegd. Appellant heeft derhalve aan de beslissing op bezwaar ten grondslag mogen leggen dat [verzoeker] de inhoudelijke juistheid van de door haar aangeboden geboortebewijzen niet heeft aangetoond en dat derhalve de in beginsel aanwezige twijfel daaraan niet is weggenomen. Niet is gebleken dat [verzoeker] niet in staat is gesteld om de juistheid van het ter legalisatie aangeboden document aannemelijk te maken. Tevens heeft appellant in het besluit van 2 februari 2000 aangegeven, op welke specifieke punten de twijfel niet is weggenomen, waarbij vooral de geboorteplaats van belang is. Hetgeen de rechtbank in de eerste twaalf regels van pagina vier overweegt, bevestigt veeleer dat die twijfel niet is weggenomen.
2.4. Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat appellant niet aan de te stellen eisen heeft voldaan en de beslissing op bezwaar onzorgvuldig heeft voorbereid en niet van een toereikende motivering heeft voorzien. Overigens was in de door [verzoeker] bij de rechtbank voorgedragen beroepsgronden evenmin grond te vinden voor het oordeel dat appellant ten onrechte heeft geweigerd de aangeboden geboortebewijzen te legaliseren.
2.5. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende, hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [verzoeker] alsnog ongegrond verklaren.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Breda van 11 april 2001, geregistreerd onder nr. 00/402;
II. verklaart het bij de rechtbank in de zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. J.E.M. Polak, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.H.C.A. Muller, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Muller
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2002
242-391.