ECLI:NL:RVS:2002:AE2399

Raad van State

Datum uitspraak
8 mei 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200101894/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de uitspraak inzake last onder dwangsom door burgemeester en wethouders van Texel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de burgemeester en wethouders van Texel tegen een uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te Alkmaar. De president had op 8 februari 2001 het beroep van [appellant sub 2] gegrond verklaard en de beslissing van de burgemeester en wethouders om een last onder dwangsom op te leggen, vernietigd. De burgemeester en wethouders hadden [appellant sub 2] opgedragen om zijn woning aan de [locatie] te [plaats] permanent te bewonen. Dit besluit was genomen op basis van de Huisvestingsverordening Texel 1994, die het verbod op het onttrekken van woonruimte aan de bestemming tot bewoning regelt.

De burgemeester en wethouders stelden dat [appellant sub 2] de woning permanent moest bewonen, maar [appellant sub 2] voerde aan dat hij niet in staat was om een huurder te vinden voor de woning, die bovendien een huurprijs had die de gemeentelijke distributiegrens overschreed. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de last onder dwangsom niet voldeed aan de vereisten van rechtszekerheid, omdat het voor [appellant sub 2] niet gegarandeerd was dat hij aan de last kon voldoen, gezien de omstandigheden die buiten zijn invloed lagen.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de president, zij het op andere gronden, en oordeelde dat de hoger beroepen ongegrond waren. De burgemeester en wethouders hadden hun handhavingsbevoegdheid op een onjuiste manier aangewend, wat leidde tot de bevestiging van de eerdere uitspraak zonder proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200101894/1.
Datum uitspraak: 8 mei 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. burgemeester en wethouders van Texel,
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
appellanten
tegen de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te Alkmaar van 8 februari 2001 in het geding tussen:
[appellant sub 2], wonend te [woonplaats]
en
burgemeester en wethouders van Texel.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 augustus 2000 hebben appellanten sub 1 (hierna: burgemeester en wethouders) [appellant sub 2] onder oplegging van een last onder dwangsom aangeschreven de woning aan de [locatie] te [plaats] uiterlijk vóór of op 15 september 2000 permanent te (doen laten) bewonen en permanent bewoond te houden.
Bij besluit van 28 november 2000 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van Commissie bezwaar- en beroepschriften van 14 november 2000, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 8 februari 2001, verzonden op 19 maart 2001, heeft de president van de arrondissementsrechtbank te Alkmaar (hierna: de president) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat burgemeester en wethouders een nieuwe beslissing op het bezwaarschrift nemen met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben burgemeester en wethouders bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 april 2001, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 april 2001, hoger beroep ingesteld. Burgemeester en wethouders hebben hun hoger beroep aangevuld bij brief van 16 mei 2001. [appellant sub 2] heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 31 mei 2001. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 12 juli 2001 heeft [appellant sub 2] van antwoord gediend.
Bij brief van 27 juli 2001 hebben burgemeester en wethouders van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 november 2001, waar burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. P.A. Bakker en O.W.M. Storms, ambtenaren der gemeente, en [appellant sub 2] in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. J.F. Verheijen, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge het in hoofdstuk 3 van de Huisvestingsverordening Texel 1994 (hierna: de Verordening) opgenomen artikel 3.1.1 is het bepaalde in dit hoofdstuk van de verordening van toepassing op alle woonruimte.
In artikel 3.1.2, aanhef en onder a, van de Verordening is bepaald dat het verboden is om zonder onttrekkingsvergunning een woonruimte, aangewezen in artikel 3.1.1, geheel of gedeeltelijk aan de bestemming tot bewoning te onttrekken. Onder het onttrekken aan de bestemming tot bewoning wordt in deze Verordening verstaan het slopen of het gebruiken voor een ander doel dan permanente bewoning door het huishouden.
2.2. Burgemeester en wethouders hebben hun besluit tot het opleggen van een last onder dwangsom gebaseerd op voormelde artikelen in samenhang met artikel 125 van de Gemeentewet en artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Nu bij de behandeling in eerste aanleg is komen vast te staan dat het verbod om zonder vergunning woonruimte aan de bestemming tot bewoning te onttrekken werd overtreden, waren burgemeester en wethouders derhalve bevoegd aan de overtreder een last onder dwangsom op te leggen.
2.3. [appellant sub 2] heeft onder meer gesteld dat hij niet aan de last kan voldoen, omdat hij het niet in zijn macht heeft om voor deze voormalige agrarische bedrijfswoning op de woningmarkt een gegadigde voor permanente bewoning te vinden. De woning is gelegen op het perceel waarvan hij erfpachter is, op slechts korte afstand van de bij hem in gebruik zijnde bedrijfsgebouwen, en heeft een huurprijs, welke de gemeentelijke distributiegrens ruimschoots overschrijdt, aldus [appellant sub 2]. Naar hij heeft aangevoerd, zijn pogingen om de woning te verhuren in het verleden op niets uitgelopen.
De Afdeling overweegt naar aanleiding hiervan het volgende. De last onder dwangsom strekt er ingevolge het bepaalde in het tweede lid van artikel 5:32, van de Awb toe de geconstateerde overtreding ongedaan te maken of verdere overtreding dan wel een herhaling te voorkomen. Het beginsel van de rechtszekerheid brengt mee dat in de last de maatregelen worden omschreven door het treffen waarvan de betrokkene kan voorkomen dat de dwangsom wordt verbeurd, waarbij verder slechts maatregelen mogen worden verlangd, die voor degene aan wie de last wordt opgelegd binnen de begunstigingstermijn uitvoerbaar zijn. Naar het oordeel van de Afdeling voldoet de last in de onderhavige vorm niet aan deze met het oog op de rechtszekerheid te stellen vereisten. De last houdt in dat [appellant sub 2] de woning [locatie] permanent moet (doen laten) bewonen binnen de daarbij gestelde termijn. Niet is evenwel uitgesloten dat permanente bewoning niet door [appellant sub 2], ondanks de nodige inspanningen daartoe, bewerkstelligd kan worden, nu de uitvoering van de last mede van factoren afhankelijk is die [appellant sub 2] niet kan beïnvloeden.
De Afdeling is dan ook van oordeel dat burgemeester en wethouders, door de hun toekomende handhavingsbevoegdheid op deze wijze aan te wenden, in strijd hebben gehandeld met het rechtszekerheidsbeginsel.
De president is, zij het op andere gronden, eveneens tot het oordeel gekomen dat de last niet in stand kon blijven.
Gelet op het voorgaande behoeft hetgeen partijen overigens tegen de aangevallen uitspraak hebben aangevoerd geen bespreking meer.
2.4. Uit het voorgaande volgt dat de hoger beroepen ongegrond zijn. De aangevallen uitspraak dient, zij het met verbetering van de gronden, te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.M.H. Hirsch Ballin, Voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. W. van den Brink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Hirsch Ballin w.g. Zwemstra
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2002
91-367.