ECLI:NL:RVS:2002:AE2398

Raad van State

Datum uitspraak
8 mei 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200100439/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B. van Wagtendonk
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • H.G. Lubberdink
  • J.H.C.A. Muller
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering legalisatie geboorteakte

Op 8 mei 2002 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep dat was ingesteld door een appellant tegen de weigering van de Minister van Buitenlandse Zaken om een uittreksel van een geboorteakte te legaliseren. De minister had op 5 juni 1998 besloten om de legalisatie te weigeren, en dit besluit werd later door de minister bevestigd in een besluit van 22 februari 1999, waarin het bezwaar van de appellant ongegrond werd verklaard. De rechtbank te Rotterdam had op 1 december 2000 het beroep van de appellant tegen deze weigering eveneens ongegrond verklaard.

De appellant had op 24 januari 2001 hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij zijn gronden aanvulde op 28 maart 2001. Tijdens de zitting op 18 februari 2002 was de appellant aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl de minister werd vertegenwoordigd door een ambtenaar van het ministerie. De Raad van State overwoog dat de legalisatie van het geboortebewijs terecht was geweigerd, omdat de naam van de informant onjuist was. Hierdoor was het hoger beroep niet-ontvankelijk, aangezien de appellant geen belang had bij een beoordeling van de zaak, gezien de onjuistheid van de naam.

De Raad van State concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en werd openbaar uitgesproken op 8 mei 2002.

Uitspraak

200100439/1.
Datum uitspraak: 8 mei 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 1 december 2000 in het geding tussen:
appellant
en
de Minister van Buitenlandse Zaken.
1. Procesverloop
Bij besluit van 5 juni 1998 is namens de Minister van Buitenlandse Zaken (hierna: de minister), voorzover thans van belang, geweigerd een [nationaliteit] uittreksel van een geboorteakte te legaliseren.
Bij besluit van 22 februari 1999 heeft de minister het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 1 december 2000, verzonden op 13 december 2000, heeft de arrondissementsrechtbank te Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij faxbericht, bij de Raad van State ingekomen op 24 januari 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij faxbericht van 28 maart 2001. Deze faxberichten zijn aangehecht.
Bij brief van 10 augustus 2001 heeft de minister van antwoord gediend. Daarbij heeft hij op de voet van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) verzocht dat appellant geen kennis kan nemen van stukken of onderdelen daarvan, die betrekking hebben op het door de Nederlandse ambassade in [land] verrichte verificatie-onderzoek.
Op 30 augustus 2001 heeft de Afdeling in andere samenstelling beslist dat de verzochte beperking gerechtvaardigd is. Op 21 september 2001 heeft appellant toestemming, als bedoeld in het vijfde lid van artikel 8:29 Awb, verleend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 februari 2002, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. W.A. Venema, advocaat te Rozenburg, en de minister, vertegenwoordigd door mr. J.M. Wachter, ambtenaar van het ministerie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Niet in geschil is dat legalisatie van het door appellant aangeboden geboortebewijs in ieder geval terecht is geweigerd op de grond dat de naam van de daarin vermelde informant onjuist is. Vast staat derhalve dat het door appellant ingestelde hoger beroep niet meer kan leiden tot legalisatie van voormeld geboortebewijs. Onder deze omstandigheden moet worden geoordeeld dat appellant geen belang heeft bij een beoordeling ten gronde van het door hem ingestelde hoger beroep. De omstandigheid dat - naar appellant stelt - de beantwoording van de opgeworpen rechtsvragen van betekenis kan zijn voor een mogelijke, toekomstige legalisatie-aanvraag, is onvoldoende om zodanig belang aan te nemen.
2.2. Gelet op het vorenoverwogene dient het hoger beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, Voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. H.G. Lubberdink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.H.C.A. Muller, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Wagtendonk w.g. Muller
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2002
242-397.