ECLI:NL:RVS:2002:AE2344

Raad van State

Datum uitspraak
20 maart 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200200879/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P. van Dijk
  • R.W.L. Loeb
  • M. Vlasblom
  • E.D.A.M. Zegveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de Staatssecretaris van Justitie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, die op 16 januari 2002 zijn beroep ongegrond verklaarde. De appellant had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de Staatssecretaris van Justitie op 2 mei 2001 was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op de Overeenkomst van Dublin, die bepaalt dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, aangezien de appellant eerder in Duitsland onder een andere naam een asielaanvraag had ingediend. De appellant ontkent deze eerdere aanvraag en heeft geen bewijsstukken overgelegd om zijn stellingen te onderbouwen. De rechtbank heeft daarom geen aanleiding gezien om de staatssecretaris te verzoeken om de onderliggende stukken van het dactyloscopisch onderzoek bij de Duitse autoriteiten op te vragen voor een contra-expertise.

De appellant heeft in zijn hoger beroep twee grieven ingediend. De eerste grief betreft de stelling dat de rechtbank ten onrechte de staatssecretaris niet heeft opgedragen om de onderliggende stukken op te vragen. De tweede grief betreft de toepassing van het beleid neergelegd in de Vreemdelingencirculaire 2000, waar de appellant van mening is dat het voor hem gunstiger beleid uit de Vreemdelingencirculaire 1994 had moeten worden toegepast. De Raad van State oordeelt dat de rechtbank terecht de Vc 2000 van toepassing heeft geacht en dat de grieven van de appellant falen.

De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank, met verbetering van gronden, en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 20 maart 2002.

Uitspraak

Raad
van State
200200879/1.
Datum uitspraak: 20 maart 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 16 januari 2002 in het geding tussen:
appellant
en
de Staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 2 mei 2001 heeft de Staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een aanvraag van appellant om hem een verblijfsvergunning asiel te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 16 januari 2002, verzonden op diezelfde dag, heeft de rechtbank te ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 13 februari 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 4 maart 2002 heeft de staatssecretaris een reactie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 maart 2002, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. E. Bervoets, ambtenaar ten departemente, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De aanvraag van appellant is afgewezen, omdat Duitsland ingevolge de Overeenkomst van Dublin verantwoordelijk is voor de behandeling ervan.
2.2. Grief I klaagt dat de rechtbank ten onrechte heeft nagelaten de staatssecretaris opdracht te geven om de onderliggende stukken van het dactyloscopisch onderzoek bij de Duitse autoriteiten op te vragen, ten einde hem in staat te stellen een contra-expertise te laten verrichten.
2.3. Uit het dossier blijkt dat appellant volgens de resultaten van een dactyloscopisch onderzoek eerder in Duitsland onder een andere naam een asielaanvraag heeft ingediend. Appellant ontkent dat.
2.4. Appellant heeft geen reis- of identiteitspapieren, dan wel andere bescheiden overgelegd om zijn stellingen omtrent zijn reis van Sierra Leone naar Nederland te staven. Onder die omstandigheden heeft de rechtbank in de enkele stelling van appellant dat hij niet in Duitsland is geweest geen aanleiding hoeven zien om de staatssecretaris op te dragen de stukken van het dactyloscopisch onderzoek bij de Duitse autoriteiten op te vragen voor contra-expertise.
De conclusie is dat de grief faalt.
2.5. Grief II klaagt dat de rechtbank heeft miskend dat de staatssecretaris ten aanzien van appellant ten onrechte het beleid, neergelegd in onderdeel C1/2.3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000) heeft toegepast, in plaats van het voor hem gunstiger beleid, neergelegd in onderdeel B7/8.1.1.3 van de Vreemdelingencirculaire 1994 (hierna: de Vc 1994).
2.5.1. Ingevolge artikel 117, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), wordt een op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet in behandeling zijnde aanvraag tot toelating als vluchteling aangemerkt als een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning op grond van deze wet.
2.5.2. De aanvraag van appellant is ingediend op 30 mei 2000. Op het tijdstip van inwerkingtreding van de Vw 2000 werd deze ingevolge voormelde bepaling aangemerkt als een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning op grond van deze wet. Derhalve was de Vw 2000 op de aanvraag van toepassing en daarmee ook de Vc 2000, waarin is neergelegd hoe de staatssecretaris gebruik maakt van de in die wet toegekende bevoegdheid. De bepaling laat geen ruimte voor toepassing van het beleid, neergelegd in Vc 1994, ook niet indien dat voor betrokkene gunstiger zou zijn. De rechtbank heeft derhalve terecht onderdeel C1/2.3.2 van de Vc 2000 van toepassing geacht.
De conclusie is dat de grief faalt.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient met verbetering van gronden te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. M. Vlasblom, Leden, in tegenwoordigheid van mr. E.D.A.M. Zegveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Zegveld
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2002
43-344.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,