Raad
van State
200200792/1.
Datum uitspraak: 19 maart 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Assen, van 1 februari 2002 in het geding tussen:
de Staatssecretaris van Justitie.
Bij besluit van 14 januari 2002 heeft de Staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een aanvraag van appellant om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 1 februari 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te ’s?Gravenhage, nevenzittingsplaats Assen het daartegen door appellant ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 8 februari 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 15 februari 2002 heeft de staatssecretaris een reactie ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2.1. Ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 bevat het beroepschrift in aanvulling op de in artikel 6:5, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) gestelde eisen, een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank of de president van de rechtbank.
Ingevolge het tweede lid van dat artikel omschrijft een grief het onderdeel van de uitspraak waarmee de indiener zich niet kan verenigen, alsmede de gronden waarop dat standpunt rust.
Ingevolge het derde lid wordt het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, indien niet is voldaan aan het eerste of tweede lid, aan artikel 6:5 van de Awb of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het hoger beroep. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing.
2.2. Ingevolge artikel 91, eerste lid, van de Vw 2000 kan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zich bij haar uitspraak beperken tot een beoordeling van de aangevoerde grieven.
Ingevolge het tweede lid van dat artikel kan zij zich, indien zij oordeelt dat een aangevoerde grief niet tot vernietiging kan leiden, bij de vermelding van de gronden van haar uitspraak beperken tot dit oordeel.
In de geschiedenis van de totstandkoming van de Vw 2000, meer in het bijzonder van haar artikelen 85 en 91 - gewezen wordt op de Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 1998-1999, 26 732, nr. 3, p. 9-12 - is te lezen dat is gekozen voor een beperkte vorm van hoger beroep, die de Afdeling in staat stelt om grote aantallen zaken, waarin geen vragen spelen die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, op snelle en doelmatige wijze af te doen.
2.3. Hoewel het hoger beroepschrift deels niet meer dan een herhaling vormt van in beroep naar voren gebrachte standpunten, waarop de rechtbank heeft beslist, bestaat, mede gelet op na te melden beslissing, onvoldoende grond voor het oordeel dat op geen enkel punt is voldaan aan het in het eerste of tweede lid van artikel 85 van de Vw 2000 gestelde vereiste, zodat het hoger beroep kan worden ontvangen.
2.4. In de ‘Richtlijnen Aanmeldcentrum-Procedure Vw 2000’ (zoals gewijzigd per 1 januari 2002) van de rechtbank te ’s-Gravenhage (hierna: de richtlijnen) is, voor zover thans van belang, vermeld dat AC-beroepen op vaste wekelijkse zittingsdagen, te Assen op vrijdag, worden behandeld. Volgens onderdeel 4.2.3.1 worden beroepen die op vrijdag vóór 16.00 uur zijn ontvangen in de nevenzittingsplaats Assen geappointeerd voor behandeling ter zitting op vrijdag van de daarop volgende week.
2.4.1. Appellant heeft op dinsdag 15 januari 2002 beroep ingesteld. Dit beroep is conform voormelde passage geappointeerd voor behandeling ter zitting op vrijdag 25 januari 2002.
2.5. In de richtlijnen is onder 4.2.3.2 vermeld dat de griffier van de behandelende zittingsplaats eiser op de dag van de indiening of de eerstvolgende werkdag in één brief de ontvangst van het beroepschrift zal bevestigen, eventueel op verzuimen wijzen en uitnodigen voor de zitting.
2.5.1. De rechtbank heeft, na te hebben vastgesteld dat het ingediende beroepschrift geen gronden, als bedoeld in artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bevatte, appellant bij brief van 16 januari 2002 op de voet van artikel 6:6 van de Awb de gelegenheid geboden de gronden van het beroep uiterlijk op 22 januari vóór 16.00 uur aan te vullen.
2.5.2. Appellant heeft een aanvulling van de gronden van het beroep op dinsdag 22 januari 2002 om 20.03 uur per fax naar de rechtbank verzonden.
2.5.3. De rechtbank heeft overwogen dat de gronden van het beroep aldus niet binnen de door haar gestelde termijn zijn ingediend en het beroep, omdat zij in het daartoe door appellant aangevoerde geen aanleiding zag de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten, niet-ontvankelijk verklaard.
2.6. Onder 11 van het hoger-beroepschrift heeft appellant gesteld dat hij tijdig, te weten op dinsdag 22 januari 2002 vóór 16.00 uur, telefonisch een medewerker van de griffie om uitstel voor het aanvullen van de gronden heeft verzocht. Voorts heeft hij gesteld dat de rechtbank hem eerst na 16.00 uur te kennen heeft gegeven dat een zodanig verzoek schriftelijk moet worden ingediend. Volgens appellant maakt de aangevallen uitspraak van deze gang van zaken ten onrechte geen melding.
2.6.1. Deze grief faalt. De aangevallen uitspraak is voldoende gemotiveerd. Dat de door appellant gestelde feiten niet zijn vermeld, leidt, mede gelet op hetgeen hierna wordt overwogen niet tot een ander oordeel.
2.7. Appellant betoogt onder 3, 4, 5, 8, en 10 dat - samengevat - de rechtbank, door hem niet-ontvankelijk te verklaren in het beroep, heeft miskend dat de vreemdelingenrechtspraak is opgedragen aan één rechtbank met nevenzittingsplaatsen bij andere rechtbanken, zodat sprake dient te zijn van één rechterlijk beleid, waarvan de afzonderlijke nevenzittingsplaatsen niet mogen afwijken. Daartoe strekken ook de richtlijnen. Volgens appellant verlenen rechters in de nevenzittingsplaatsen Haarlem en Zwolle desgevraagd steeds en zonder uitzondering in voorkomende gevallen op telefonisch verzoek van de gemachtigde uitstel voor het aanvullen van de gronden. Dit uitstel wordt verleend tot de woensdag voor de zitting bij aanvang van de werktijd van de griffie.
2.7.1. Dit als één grief opgevat betoog treft geen doel. De door appellant gestelde gang van zaken bij de nevenzittingsplaatsen Haarlem en Zwolle betreft de wijze waarop daar aan de richtlijnen toepassing wordt gegeven. Nu deze gestelde praktijk op de eigen bevoegdheid van de met de desbetreffende zaken belaste rechters van die nevenzittingsplaatsen berust en niet in de richtlijnen is vastgelegd, kon appellant aan die praktijk geen gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat de rechter te Assen op een zelfde wijze op het verzoek om uitstel zou beslissen, te minder nu uit de richtlijnen volgt dat in beginsel geen uitstel wordt verleend voor het herstel van verzuimen. Het vorenstaande brengt mee dat hetgeen appellant onder 6 en 7 over die praktijk naar voren heeft gebracht geen bespreking behoeft.
2.8. Appellant heeft onder 9 nog betoogd dat het de nevenzittingsplaats Assen vrij staat haar terzake gevoerde beleid te wijzigen, doch dat van een beleidswijziging geen sprake is, indien en voor zover niet alle nevenzittingsplaatsen van de rechtbank te ’s-Gravenhage op diezelfde wijze op uitstelverzoeken beslissen en die beleidswijziging bekend gemaakt is. Deze grief faalt als gebaseerd op een onjuiste lezing van de uitspraak, nu de rechtbank niet heeft overwogen dat haar beleid is gewijzigd.
2.9. Het hoger beroepschrift stelt voor het overige geen vragen aan de orde die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven. Hetgeen daarin is aangevoerd kan ook overigens niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Gelet op het bepaalde in artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000, kan daarmee worden volstaan. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. T.M.A. Claessens, Leden,
in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Groeneweg
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2002
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,