ECLI:NL:RVS:2002:AE2324
Raad van State
- Hoger beroep
- R.W.L. Loeb
- B. van Wagtendonk
- T.M.A. Claessens
- A.U. Kallan
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake verblijfsvergunning asiel en beroepstermijnen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage, die zijn beroep tegen de afwijzing van een herhaalde aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk heeft verklaard. De Staatssecretaris van Justitie had op 21 december 2001 de aanvraag van de appellant afgewezen. De rechtbank oordeelde op 4 februari 2002 dat het beroep van de appellant niet-ontvankelijk was, omdat de termijn voor het indienen van het beroepschrift was overschreden. De appellant stelde dat de termijn voor het indienen van het beroepschrift vier weken bedraagt, en dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat deze termijn één week was, zoals bepaald in artikel 69, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
De Raad van State overweegt dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift inderdaad één week bedraagt indien de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel binnen de aanmeldcentrum-procedure is afgewezen. De Raad verwijst naar de Memorie van Toelichting, waaruit blijkt dat de wetgever deze termijn heeft vastgesteld. De Raad concludeert dat de grief van de appellant faalt, omdat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de termijn voor het indienen van het beroep niet is nageleefd. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep kennelijk ongegrond.
De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en de Raad van State heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is openbaar uitgesproken op 5 maart 2002.