200103242/1.
Datum uitspraak: 1 mei 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 23 mei 2001 in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Bij besluit van 11 maart 1996 hebben burgemeester en wethouders van Amsterdam (hierna: burgemeester en wethouders) een verzoek van appellant om verstrekking van informatie afgewezen.
Bij besluit van 25 november 1999 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de bezwaarschriftencommissie van 12 november 1999, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 23 mei 2001, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 juli 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 28 juli 2001. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 17 oktober 2001 hebben burgemeester en wethouders van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek is een nader stuk ontvangen van appellant. Dit is aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 maart 2002, waar appellant in persoon, bijgestaan door [gemachtigde], en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. K.E. van Hoeve, gemachtigde, vergezeld van drs. Q.W.N. Niessen, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.1. Appellant bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat het bestreden besluit van burgemeester en wethouders kan worden gedragen door artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob). Het hoger beroep spitst zich blijkens het verhandelde ter zitting toe op de weigering om inzage te verstrekken in het bestand van de verleende ligplaatsvergunningen voor woonschepen.
2.2. Dit betoog slaagt. De rechtbank heeft ten onrechte geen onderscheid gemaakt tussen de gevraagde informatie voor zover die betrekking had op het illegale woonbotenbestand en voor zover die zag op het bestand inzake ligplaatsvergunningen voor woonschepen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen moeten vergunningen, tegen de verlening waarvan door derden rechtsmiddelen kunnen worden aangewend, gelet op hun aard, in beginsel openbaar worden geacht. Gelet hierop hebben burgemeester en wethouders de afwijzing van het verzoek van appellant om informatie, voor zover dat betrekking heeft op het bestand van de verleende ligplaatsvergunningen, bij de beslissing op het bezwaar niet mogen handhaven met een beroep op voormeld artikel van de Wob. Voor zover die beslissing steunt op belemmeringen op het praktische vlak, vindt zij evenmin grondslag in de Wob. Het bestreden besluit kan op dit onderdeel dan ook niet in stand blijven.
2.3. Het hoger beroep is derhalve gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover betrekking hebbend op de in bezwaar gehandhaafde afwijzing door burgemeester en wethouders van het verzoek om informatie, voor zover dat ziet op de verleende ligplaatsvergunningen voor woonschepen. De aangevallen uitspraak dient voor het overige te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 23 mei 2001, AWB 99/13349, voorzover deze betrekking heeft op de bij het bestreden besluit gehandhaafde afwijzing van het verzoek om informatie inzake verleende ligplaatsvergunningen voor woonschepen;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep in zoverre gegrond;
IV. vernietigt het besluit van burgemeester en wethouders van Amsterdam van 25 november 1999, nr. 960443, voor zover dit besluit het verzoek om informatie inzake verleende ligplaatsvergunningen voor woonschepen betreft;
V. draagt burgemeester en wethouders van Amsterdam op binnen 6 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan een nieuw besluit te nemen en dit aan appellant toe te zenden;
VI. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
VII. gelast dat de gemeente Amsterdam aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep en hoger beroep betaalde griffierecht (€ 256,39) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. J.E.M. Polak, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Zwemstra
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2002