ECLI:NL:RVS:2002:AE2035
Raad van State
- Hoger beroep
- P. van Dijk
- J.E.M. Polak
- B.J. van Ettekoven
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake verzoek om inzage in gegevens van de Binnenlandse Veiligheidsdienst
In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 1 mei 2002 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellanten tegen een eerdere uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Utrecht. De zaak betreft een verzoek van appellanten om inzage in gegevens die mogelijk door de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) over hen zijn verzameld, ingediend op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties had in een besluit van 12 augustus 1999 meegedeeld dat er geen relevante gegevens in het archief van de BVD waren aangetroffen. Dit besluit werd door de minister in een later besluit van 4 mei 2000 gehandhaafd, wat leidde tot een beroep bij de rechtbank. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond in haar uitspraak van 8 augustus 2001.
Appellanten hebben vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij stelden dat de rechtbank onvoldoende aandacht had besteed aan hun argumenten over de afluisteractiviteiten van de BVD. De Afdeling heeft echter geoordeeld dat de bestuursrechter zich niet kan uitlaten over de rechtmatigheid van de gestelde afluisteractiviteiten, aangezien dit niet onder de Awb valt. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak benadrukt de grenzen van de bestuursrechtelijke toetsing in zaken die betrekking hebben op de Wob en de rol van de BVD in dit kader. De beslissing werd genomen in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 1 mei 2002.