200102991/1.
Datum uitspraak: 24 april 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonende te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Groningen van 8 mei 2001 in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Winschoten.
Bij brief van 25 oktober 1995 hebben appellanten zich tot burgemeester en wethouders van Winschoten (hierna: burgemeester en wethouders) gewend met vragen en opmerkingen naar aanleiding van de reconstructie van de [locatie] te [plaats].
Burgemeester en wethouders hebben daarop gereageerd bij brief van 9 november 1995.
Bij besluit van 27 februari 1997 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie bezwaar- en beroepschriften van 13 november 1996, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 3 mei 1999, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Groningen (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en het bezwaarschrift van appellanten niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 juni 1999, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 7 juli 1999.
Bij uitspraak van 2 mei 2000, in zaak no. 199900603/1, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak het ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de zaak naar de rechtbank teruggewezen.
Bij uitspraak van 8 mei 2001, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het beroep voorzover dit betrekking had op het besluit tot afwijzing van het verzoek tot het nemen van een verkeersbesluit gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en voor het overige het beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 juni 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 13 september 2001 hebben burgemeester en wethouders van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 februari 2002, waar appellanten in persoon, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. E. Hardenberg, advocaat te Groningen, en J.H. Samberg, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het betoog van appellanten dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat geen aanleiding bestaat voor een proceskostenveroordeling, nu niet is gebleken van vergoedbare kosten, treft doel. De rechtbank heeft ten onrechte nagelaten om burgemeester en wethouders te veroordelen in de proceskosten die zijn gemaakt in verband met de behandeling van het hoger beroep dat heeft geleid tot de uitspraak van de Afdeling in zaak no. 199900603/1, waarbij die proceskosten zijn vastgesteld en is bepaald dat de rechtbank beslist omtrent vergoeding van deze kosten.
2.2. Het hoger beroep is in zoverre gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voorzover is nagelaten voormelde proceskostenveroordeling uit te spreken. De Afdeling zal doen wat de rechtbank zou behoren te doen en burgemeester en wethouders in die kosten veroordelen.
2.3. Na hun verhuizing naar de gemeente Groningen hebben appellanten geen belang meer bij de beoordeling van de aangevallen uitspraak, voorzover die betrekking heeft op de weigering tot aanleg van de verbindingsweg en, in samenhang daarmee, de weigering om verkeersbesluiten te nemen die het gebruik van die weg tot bestemmings- en dienstenverkeer beperken. Dat schade is geleden als gevolg van het niet aangelegd zijn van de weg is niet gesteld, het verzoek van appellanten om nadeelcompensatie heeft daarop geen betrekking. Het hoger beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.
2.4. Burgemeester en wethouders dienen op na te melden wijze in de in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond voorzover dat betrekking heeft op het in de aangevallen uitspraak ontbreken van een proceskostenveroordeling;
II. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Groningen van 8 mei 2001, in zaak no. AWB 00/432 BELEI V01, in zoverre;
III. veroordeelt burgemeester en wethouders van Winschoten in de door appellanten in verband met de behandeling van het hoger beroep in zaak no. 199900603 gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 456,00, waarvan een gedeelte groot € 322,18 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door de gemeente Winschoten te worden betaald aan appellanten;
IV. verklaart het hoger beroep voor het overige niet-ontvankelijk;
V. veroordeelt burgemeester en wethouders van Winschoten in de door appellanten in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 593,68, waarvan een gedeelte groot € 322,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door de gemeente Winschoten te worden betaald aan appellanten;
VI. gelast dat de gemeente Winschoten aan appellanten het door hen voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 154,29) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.M. van Angeren, Voorzitter, en mr. H. Bekker en mr. W. van den Brink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Angeren w.g. Zwemstra
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 april 2002