200103993/1.
Datum uitspraak: 24 april 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
gedeputeerde staten van Limburg,
verweerders.
Bij besluit van 8 mei 2001 hebben burgemeester en wethouders van Heerlen het uitwerkingsplan "Woningbouw Grubbehof" vastgesteld.
Dit besluit is aan deze uitspraak gehecht.
Verweerders hebben bij hun besluit van 10 juli 2001, kenmerk 12.62/4243, beslist over de goedkeuring van het uitwerkingsplan.
Het besluit van verweerders is aangehecht.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 8 augustus 2001, bij de Raad van State ingekomen op 13 augustus 2001, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 20 december 2001 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 maart 2002, waar appellant in persoon, en verweerders, vertegenwoordigd door J.M.W. Mesters, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Verder zijn gehoord burgemeester en wethouders van Heerlen, vertegenwoordigd door P. Nutters, ambtenaar van de gemeente, en [partij], vertegenwoordigd door mr. J.L. Stoop, advocaat te Maastricht.
2.1. Het uitwerkingsplan strekt tot uitwerking van de bestemming "Uitwerkingsgebied wonen UW (locatie 1) - artikel 11 Wet op de Ruimtelijke Ordening" uit het bestemmingsplan "Hoensbroek-Noord" en voorziet in de bouw van 17 woningen.
Bij het bestreden besluit hebben verweerders het plan goedgekeurd.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een uitwerkingsplan. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, voor zover hier relevant, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan moet worden uitgewerkt volgens bij het plan te geven regelen. Bij de beslissing over de goedkeuring van een uitwerkingsplan dienen verweerders te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven uitwerkingsregelen is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op verweerders de taak om te bezien of het plan binnen de bij het bestemmingsplan gegeven regelen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.
2.3. Appellant voert als formeel bezwaar aan dat het uitwerkingsplan onzorgvuldig tot stand is gekomen, aangezien verschillende procedures door elkaar heen liepen.
2.3.1. De Afdeling overweegt allereerst dat in het kader van deze procedure alleen het uitwerkingsplan aan de orde kan komen. Burgemeester en wethouders hebben de gestelde regels met betrekking tot de te volgen procedure voor het vaststellen van een uitwerkingsplan in acht genomen. Niet is gebleken dat het uitwerkingsplan onzorgvuldig tot stand is gekomen.
2.4. Appellant stelt in beroep dat verweerders ten onrechte goedkeuring hebben verleend aan het plan. Hij voert aan dat gelet op de hoogte van de in het plan voorziene woningen zijn woongenot en privacy in ernstige mate worden aangetast. Hij meent dat het in verband hiermee beter is om de ligging van de vrijstaande woningen en de ligging van de aaneengesloten woningen om te draaien.
2.5. Burgemeester en wethouders stellen zich op het standpunt dat het plan voldoet aan de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan “Hoensbroek-Noord”, waarin onder andere is bepaald dat de maximale hoogte van de woningen 10 meter mag zijn. Voorts menen zij dat de in het uitwerkingsplan voorziene woningen passen in de omgeving en dat een redelijke afstand in acht wordt genomen tot de bestaande bebouwing, zodat het belang van appellant niet doorslaggevend is.
2.6. Verweerders hebben ingestemd met het standpunt van burgemeester en wethouders met betrekking tot de ingebrachte zienswijze.
2.7. Het gebied waarop het uitwerkingsplan betrekking heeft, heeft in het bestemmingsplan “Hoensbroek-Noord” de bestemming “Uitwerkingsgebied wonen UW (locatie 1) - artikel 11 Wet op de Ruimtelijke Ordening” gekregen. Ingevolge artikel 10, derde lid, onder 1, van de planvoorschriften dienen hoofdgebouwen binnen het uitwerkingsgebied te staan. Ingevolge artikel 10, derde lid, onder 4, van de planvoorschriften geldt voor hoofdgebouwen een maximale bouwhoogte van tien meter. Blijkens de plankaart van het uitwerkingsplan is de maximale hoogte van de in het plan voorziene vrijstaande woningen tien meter. De in het bestemmingsplan opgenomen uitwerkingsregels zijn in acht genomen.
2.7.1. Niet in het geding is dat het woongenot en de privacy van appellant zullen worden aangetast ten gevolge van het plan. De Afdeling overweegt dat geen recht op blijvend vrij uitzicht bestaat. Op basis van de plankaart van het uitwerkingsplan blijkt dat tussen de woning van appellant en de in het plan voorziene woningen een afstand van ruim 35 meter is voorzien. Gelet hierop, en de toegestane bouwhoogte van tien meter in aanmerking genomen, is de Afdeling van oordeel dat het woongenot en de privacy van appellant niet zodanig zullen worden aangetast dat verweerders daaraan een doorslaggevende betekenis hadden moeten toekennen. Verweerders hebben in redelijkheid het standpunt kunnen innemen dat de hoogte en ligging van de in het plan voorziene vrijstaande woningen niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening.
2.8. Gelet op het bovenstaande ziet de Afdeling geen grond om te oordelen dat, hoewel het uitwerkingsplan past binnen de regels van het bestemmingsplan, verweerders het uitwerkingsplan niettemin in strijd met een goede ruimtelijke ordening hadden moeten achten. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerders terecht goedkeuring hebben verleend aan het plan.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.H. Lauwaars, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Lauwaars w.g. Klein Nulent
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 april 2002