ECLI:NL:RVS:2002:AE1835
Raad van State
- Hoger beroep
- P.J. Boukema
- D. Haan
- Rechtspraak.nl
Handhaving van bouwvergunning bij illegale uitbouw in Amsterdam
In deze zaak heeft appellante, die op 2 juli 1999 een pand heeft gekocht van een derde, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam. De president had eerder geoordeeld dat het dagelijks bestuur van stadsdeel Amsterdam Oud Zuid terecht had besloten tot handhaving van de bouwvoorschriften, omdat er een illegale uitbouw aan de achterzijde van het pand was gerealiseerd zonder de vereiste bouwvergunning. De uitbouw, die de gehele tuin besloeg, was in 1996 gebouwd door de vorige eigenaar, die later een bouwvergunning had aangevraagd, maar deze was geweigerd. Dit besluit had formele rechtskracht gekregen.
De Raad van State overwoog dat het dagelijks bestuur bevoegd was om handhavend op te treden op basis van artikel 40 van de Woningwet, aangezien de uitbouw zonder vergunning was opgericht. Appellante betoogde dat er sprake was van een bijzonder geval waarin het bestuursorgaan niet in redelijkheid gebruik kon maken van zijn bevoegdheid. Zij verwees naar het vertrouwens- en gelijkheidsbeginsel, maar de Raad van State oordeelde dat er geen grond was om aan te nemen dat de burgemeester en wethouders onterecht hadden gehandeld. De Raad concludeerde dat er geen concreet zicht op legalisatie was en dat de president terecht had geoordeeld dat nader onderzoek niet nodig was.
Het hoger beroep van appellante werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. De Raad van State oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 24 april 2002.