ECLI:NL:RVS:2002:AE1827
Raad van State
- Hoger beroep
- P.J. Boukema
- H. Bekker
- W. van den Brink
- P.M.M. de Leeuw-Van Zanten
- Rechtspraak.nl
Toewijzing van vergunning voor het bejagen van meerkoeten en de intrekking daarvan
In deze zaak gaat het om de intrekking van een vergunning voor het bejagen van meerkoeten die op 19 oktober 1999 was verleend aan de Vereniging Wildbeheereenheid Waterland. De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij had de vergunning ingetrokken op basis van de conclusie dat er geen dreigende belangrijke schade was aan gewassen, vee, bossen of wateren. De Vereniging Wildbeheereenheid Waterland ging in hoger beroep tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Haarlem, die de intrekking van de vergunning had bevestigd.
De Raad van State overwoog dat de Minister op grond van artikel 53 van de Jachtwet bevoegd is om vergunningen te verlenen voor het bejagen van wild indien er geen andere bevredigende oplossing is. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het aan de appellante was om gegevens te leveren over de te verwachten schade, en dat zij niet voldoende had aangetoond dat er sprake was van dreigende schade door meerkoeten. De Raad bevestigde dat de rechtbank de eisen die aan de vergunningaanvrager worden gesteld, correct had toegepast.
De Raad van State concludeerde dat de Minister zich terecht op het standpunt had gesteld dat er geen belangrijke schade te verwachten was en dat de intrekking van de vergunning gerechtvaardigd was. Het hoger beroep van de Vereniging Wildbeheereenheid Waterland werd ongegrond verklaard, en de eerdere uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.