ECLI:NL:RVS:2002:AE1825

Raad van State

Datum uitspraak
24 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200103992/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd
  • J.R. Schaafsma
  • J.G.C. Wiebenga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen nadere eisen opgelegd aan sport- en recreatie-inrichting in Nijkerk

In deze zaak gaat het om een beroep dat is ingesteld door appellante sub 1 en appellanten sub 2 tegen nadere eisen die zijn opgelegd aan een sport- en recreatie-inrichting in Nijkerk. De Raad van State heeft op 24 april 2002 uitspraak gedaan in deze zaak. Appellante sub 1 heeft bezwaar gemaakt tegen het ontbreken van een verwijzing naar een akoestisch advies in de nadere eisen, wat volgens haar onduidelijkheid schept over de wijze van geluidsmeting. De Afdeling bestuursrechtspraak overweegt dat de wijze van geluidsmeting is vastgelegd in het Besluit en dat het weglaten van de verwijzing appellante sub 1 de vrijheid biedt om zelf de middelen te kiezen om aan de geluidsgrenswaarden te voldoen.

Daarnaast hebben appellanten sub 2 betoogd dat de nadere eisen onvoldoende zijn om onaanvaardbare hinder van het stemgeluid bij het bubbelbad te voorkomen. De Afdeling oordeelt dat de opgelegde nadere eisen, waaronder sluitingstijden en het plaatsen van borden, toereikend zijn en dat de bezwaren van appellante sub 1 niet opwegen tegen de belangen van de bedrijfsvoering. De Afdeling concludeert dat de nadere eisen voldoende duidelijk zijn en dat de beroepen van appellante sub 1 en appellanten sub 2 ongegrond zijn. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200103992/2.
Datum uitspraak: 24 april 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. appellant sub 1,
2. appellant sub 2,
en
burgemeester en wethouders van Nijkerk,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 juli 2001, kenmerk NE/01-1999, hebben verweerders krachtens artikel 5 van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna te noemen: het Besluit) aan appellante sub 1 nadere eisen opgelegd met betrekking tot de sport- en recreatie-inrichting aan de [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Nijkerk, sectie […], nummer […]. Dit aangehechte besluit is op 4 juli 2001 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben appellante sub 1 bij brief van 9 augustus 2001, bij de Raad van State ingekomen op 9 augustus 2001, en appellanten sub 2 bij brief van 3 augustus 2001, bij de Raad van State ingekomen op 6 augustus 2001, beroep ingesteld. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 16 januari 2002 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 april 2002, waar appellante sub 1, vertegenwoordigd door gemachtigden, appellanten sub 2, in persoon, en verweerders, vertegenwoordigd door ing. R. van der Plank en ing. H. den Daas, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ter zitting heeft appellante sub 1 de beroepsgrond met betrekking tot de verwijzing in nadere eis 5 naar nadere eis 2 ingetrokken.
2.2. Appellante sub 1 betoogt dat, anders dan in het ontwerp van het bestreden besluit, in de nadere eis 5 ten onrechte niet meer wordt verwezen naar een akoestisch advies van LBP. Daardoor is niet duidelijk op welke wijze het geluid gemeten moet worden, aldus appellante sub 1.
2.2.1. Nadere eis 5 bepaalt dat de geluidsbegrenzer door of namens het bevoegd gezag (afd. milieu) wordt verzegeld, nadat afstelling hiervan heeft plaatsgevonden op het equivalente geluidsniveau, waarbij de onder nadere eis 1 genoemde geluidsgrenswaarden niet worden overschreden.
Nadere eis 5, zoals deze was opgenomen in het ontwerp van het bestreden besluit van 17 november 1999, bepaalt dat de geluidsbegrenzer door of namens het bevoegd gezag (afd. milieu) wordt verzegeld, nadat afstelling hiervan op het equivalente geluidsniveau heeft plaatsgevonden (conform akoestisch advies van LBP nr. B67 426BO.ac/em van 21 september 1999).
2.2.2. De Afdeling overweegt dat de wijze waarop het geluid moet worden gemeten is vastgelegd in het Besluit. Voorts hebben verweerders zich in hun verweerschrift en ter zitting op het standpunt gesteld dat het achterwege laten van de verwijzing naar het akoestisch advies van LBP in nadere eis 5 appellante sub 1 de keuze biedt om zelf de middelen te kiezen om te voldoen aan de equivalente geluidsgrenswaarden. Daarbij is zij uiteraard ook vrij om vast te houden aan uitvoering overeenkomstig voornoemd advies, aldus verweerders. In hetgeen appellante sub 1 heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat verweerders zich niet op goede gronden op het standpunt hebben kunnen stellen dat nadere eis 5 niet behoeft te worden aangepast in de door appellante gewenste zin.
2.3. Appellanten sub 2 betogen dat de nadere eisen 6, 7 en 8 ontoereikend zijn ter voorkóming van onaanvaardbare hinder van het stemgeluid bij het bubbelbad. Volgens hen dient het bubbelbad gesloten, verplaatst of overkapt te worden en is het invoeren van een sluitingstijd en het ophangen van een bord hiertoe onvoldoende. Het stemgeluid gaat de gestelde geluidsnormen te boven, aldus appellanten.
Appellante sub 1 betoogt dat het verwarrend is dat in nadere eis 6 het woord “buiten” tussen haakjes wordt geplaatst, aangezien het bubbelbad buiten is en niet duidelijk is wat die nadere eis inhoudt indien het bubbelbad naar binnen wordt verplaatst. Tevens acht zij de vermelding in nadere eis 7 van het begrip “bubbelbad”, zonder nadere plaatsbepaling, verwarrend. Tenslotte acht appellante sub 1 nadere eis 8 te bezwarend voor de bedrijfsvoering, aangezien deze nadere eis met zich brengt dat extra personeel moet worden aangesteld.
2.3.1. Verweerders stellen zich op het standpunt dat de gestelde nadere eisen toereikend zijn ter voorkoming van onaanvaardbare geluidhinder van het bubbelbad. Volgens hen verzet het belang van appellante sub 1 zich tegen sluiting, verplaatsing of overkapping van het bubbelbad, gezien de mate van hinder in relatie tot de ingrijpendheid daarvan voor de bedrijfsvoering. Nadere eis 8 strekt volgens verweerders niet tot de aanwezigheid van een permanente toezichthouder.
2.3.2. Nadere eis 6 bepaalt dat van het (buiten) aanwezige bubbelbad tussen 23.00 en 7.00 uur geen gebruik mag worden gemaakt.
Nadere eis 7 bepaalt dat in de directe nabijheid van het bubbelbad een voor publiek duidelijk zichtbaar bord dient te worden geplaatst, met een duidelijk leesbare tekst, met de strekking dat aanwezigen geen (geluids)overlast voor de buren mogen veroorzaken.
Nadere eis 8 bepaalt dat de sportschoolhouder er op dient toe te zien dat het publiek zich houdt aan het gestelde onder 7.
2.3.3. Verweerders hebben zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de in de nadere eisen 1 en 2 gestelde geluidgrenswaarden toereikend zijn ter voorkoming van onaanvaardbare geluidhinder. Gelet op de nadere eisen 6, 7 en 8 acht de Afdeling het voorts niet aannemelijk dat niet kan worden voldaan aan de in de nadere eisen 1 en 2 gestelde grenswaarden.
Voorzover appellanten sub 2 vrezen dat aan de nadere eisen niet wordt voldaan, ziet dit op de handhaving van het bestreden besluit, waarop de onderhavige procedure niet ziet.
2.3.4. De Afdeling overweegt voorts met betrekking tot de bezwaren van appellante sub 1 dat in de inrichting één bubbelbad aanwezig is, en wel in de open lucht. De nadere eisen 6 en 7 hebben betrekking op de huidige situatie. Indien het bad naar binnen zou worden verplaatst, leidt dat wellicht tot een akoestisch andere situatie, op grond waarvan aanpassing van die nadere eisen alsdan in de rede ligt. Gelet hierop acht de Afdeling deze nadere eisen voldoende duidelijk.
Voorts overweegt de Afdeling, mede in aanmerking genomen hetgeen verweerders over nadere eis 8 hebben gesteld, dat deze nadere eis geen extra verplichting in het leven roept die verder strekt dan de algemene verantwoordelijkheid die appellante sub 1 reeds draagt voor de naleving van hetgeen bij of krachtens de Wet milieubeheer is bepaald ten aanzien van de inrichting. Deze nadere eis is dan ook niet onnodig bezwarend te achten.
2.4. De beroepen van appellante sub 1 en appellanten sub 2 zijn ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, Voorzitter, en mr. J.R. Schaafsma en mr. J.G.C. Wiebenga, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.H. van Breda, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Van Breda
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 april 2002
310.