ECLI:NL:RVS:2002:AE1613

Raad van State

Datum uitspraak
17 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200102143/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor vier kantoorvilla’s in Best wegens strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Raad van State op 17 april 2002 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van burgemeester en wethouders van Best om een bouwvergunning te verlenen voor de oprichting van vier kantoorvilla’s. De besloten vennootschap S.G. Tien B.V. was appellante en had de bouwvergunning aangevraagd met het oog op verhuur aan Suurland Falkplan, een bedrijf dat zich bezighoudt met het ontwerpen en produceren van kaarten en plattegronden. De burgemeester en wethouders hebben bij de toetsing van de bouwaanvraag de beoogde gebruiker betrokken, wat leidde tot de conclusie dat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan "Rijksweg 2 Best Noord". Dit bestemmingsplan staat alleen industriële en ambachtelijke bedrijven toe, en de beoogde activiteiten van Suurland Falkplan voldeden hier niet aan.

De rechtbank had eerder de weigering van de bouwvergunning bevestigd, maar appellante betoogde dat de rechtbank had miskend dat het gebruik door Suurland Falkplan niet relevant was, omdat het onzeker was of het bedrijf de gebouwen daadwerkelijk zou huren. De Raad van State oordeelde echter dat het bij de toetsing van een bouwplan aan een bestemmingsplan niet alleen gaat om de bestemming, maar ook om het beoogde gebruik. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat burgemeester en wethouders terecht de beoogde activiteiten van Suurland Falkplan bij hun toetsing hebben betrokken.

Daarnaast betoogde appellante dat de activiteiten van Suurland Falkplan wel onder de definitie van een ambachtelijk bedrijf vielen, maar ook dit betoog faalde. De rechtbank had terecht geoordeeld dat er geen sprake was van een afgerond productieproces en dat de activiteiten niet als ambachtelijk konden worden gekwalificeerd. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de weigering van de bouwvergunning terecht was, omdat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200102143/1.
Datum uitspraak: 17 april 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap S.G. Tien B.V., gevestigd te Best,
appellante,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 21 maart 2001 in het geding tussen:
appellante
en
burgemeester en wethouders van Best.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 april 2000 hebben burgemeester en wethouders van Best (hierna: burgemeester en wethouders) aan appellante bouwvergunning geweigerd voor de bouw van vier bedrijfsgebouwen op het terrein aan de [locatie] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 11 juli 2000 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 21 maart 2001, verzonden op 30 maart 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 1 mei 2001, bij de Raad van State ingekomen op 2 mei 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 1 juni 2001. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 16 oktober 2001 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 maart 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. E.W.J. de Groot, advocaat te Breda, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door M.L.M. van Heijnsbergen, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan van appellante betreft het oprichten van vier kantoorvilla’s op het perceel. Burgemeester en wethouders zijn bij de toetsing van de bouwaanvraag ervan uitgegaan dat die gebouwen verhuurd zouden worden aan Suurland Falkplan, een bedrijf dat zich bezighoudt met het ontwerpen en produceren van kaarten en plattegronden.
2.2. Op het perceel rust ingevolge het vigerende bestemmingsplan “Rijksweg 2 Best Noord” de bestemming “bedrijven”.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de planvoorschriften zijn gronden met de bestemming “bedrijven” bestemd voor:
a) industriële en ambachtelijke bedrijven, detailhandel daaronder niet begrepen, voor zover behorende tot de categorieën 1 en 2 van de bij deze voorschriften behorende bijlage;
b) industriële en ambachtelijke bedrijven, welke volgens de in lid 4 opgenomen vrijstellingsregeling worden toegelaten;
c) groothandelsbedrijven, detailhandel daaronder niet begrepen, voor zover behorende tot de categorieën 1 en 2 van de bij deze voorschriften behorende bijlage.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 4, van de planvoorschriften wordt onder ‘ambachtelijk bedrijf’ verstaan een bedrijf, dat is gericht op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, voor zover van belang, is het verboden de in artikel 10 bedoelde gronden en opstallen te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming. Tot een gebruik van opstallen in strijd met de bestemming wordt ingevolge het derde lid, onder c, in ieder geval gerekend het gebruik van opstallen voor de uitoefening van een andere tak van handel, bedrijf of dienstverlening dan volgens het bepaalde in artikel 10, eerste lid, is toegestaan.
2.3. Appellante betoogt allereerst dat de rechtbank heeft miskend dat burgemeester en wethouders ten onrechte het beoogd gebruik door Suurland Falkplan hebben betrokken bij de toetsing van het bouwplan aan het bestemmingsplan. Zij heeft er daarbij op gewezen dat het inmiddels onzeker is geworden of dat bedrijf de gebouwen daadwerkelijk zal huren. Dit betoog faalt. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling, zie bijvoorbeeld zaak nr. H01.97.1491 (gepubliceerd Gst. 7120, 8), moet bij de toetsing van een bouwplan aan een bestemmingsplan niet slechts worden bezien of het bouwwerk overeenkomstig de bestemming van het perceel kan worden gebruikt, doch mede of het bouwwerk met het oog op zodanig gebruik wordt opgericht. Dit houdt in dat een bouwplan in strijd met de bestemming moet worden geoordeeld indien redelijkerwijs valt aan te nemen dat het bouwwerk uitsluitend of mede zal worden gebruikt voor andere doeleinden dan die waarin de bestemming voorziet. Ten tijde van de bestreden beslissing op bezwaar was, naar ook niet in geschil is, Suurland Falkplan de beoogde gebruiker van de gebouwen. Burgemeester en wethouders hebben derhalve terecht de beoogde activiteiten van dit bedrijf ter plaatse bij hun toetsing betrokken.
2.4. Appellante betoogt subsidiair dat de rechtbank heeft miskend dat burgemeester en wethouders ten onrechte die activiteiten niet gerekend hebben tot het ambachtelijk bedrijf in de zin van vermeld artikel 1, aanhef en onder 4. Dit betoog faalt evenzeer. De rechtbank heeft terecht overwogen dat nu hier geen sprake zou zijn van een afgerond productieproces – de producten zouden, naar niet in geschil is, ter plaatse worden samengesteld, maar niet gefabriceerd – hier geen sprake zou zijn van een ambachtelijk bedrijf in vorenbedoelde zin. Ook heeft de rechtbank terecht overwogen dat de omstandigheid dat de gebouwen ruimte zouden gaan bieden voor ongeveer 200 werknemers, niet duidt in de richting van het ambachtelijk karakter van de bedrijfsactiviteiten. Kantoorgebouwen ten behoeve van een elders gevestigd ambachtelijk of industrieel bedrijf laat deze bestemming ook niet toe. Bepalend voor de passendheid binnen de bestemming zijn de ter plaatse uitgeoefende activiteiten.
2.5. Gelet op het voorgaande, heeft de rechtbank naar het oordeel van de Afdeling terecht geoordeeld dat burgemeester en wethouders ingevolge artikel 44 van de Woningwet gehouden waren bouwvergunning te weigeren wegens strijd met het bestemmingsplan. Eveneens terecht heeft de rechtbank overwogen dat in het midden kan blijven de vraag of het bouwplan eveneens strijdig is met andere vigerende planvoorschriften, in het bijzonder de voorschriften met betrekking tot de hoogte van gebouwen op het perceel.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.J. Boukema, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat.
w.g. Boukema w.g. Haan
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 april 2002
27-422.