ECLI:NL:RVS:2002:AE1608

Raad van State

Datum uitspraak
17 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200104023/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • M.J. van der Zijpp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen niet tijdig nemen van besluit inzake milieuverzoek

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 17 april 2002 uitspraak gedaan over een beroep dat was ingesteld door appellanten tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de burgemeester en wethouders van Steenbergen. De appellanten hadden op 31 augustus 2000 een verzoek ingediend om een voor beroep vatbaar besluit met betrekking tot een inrichting. De burgemeester en wethouders hebben echter niet binnen de wettelijke termijn van vier weken beslist, zoals voorgeschreven in de Wet milieubeheer. Appellanten hebben pas op 8 juni 2001 bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig nemen van een besluit, wat door de Afdeling als onredelijk laat werd beschouwd. De Afdeling oordeelde dat de appellanten niet voldoende rechtsmiddelen hadden aangewend tegen het niet tijdig nemen van een besluit en dat de omstandigheden die zij aanvoerden geen belemmering vormden om eerder bezwaar te maken. Hierdoor werd het bezwaar door de verweerders terecht niet-ontvankelijk verklaard. De Afdeling verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van bezwaar en de gevolgen van het niet tijdig nemen van besluiten door bestuursorganen.

Uitspraak

200104023/1.
Datum uitspraak: 17 april 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en anderen
en
burgemeester en wethouders van Steenbergen,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij brief van 31 augustus 2000 hebben appellanten verzocht om “een voor beroep vatbaar besluit” met betrekking tot een inrichting gelegen aan de [locatie].
Bij brief van 8 juni 2001 hebben appellanten bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig nemen van een besluit op hun verzoek.
Bij besluit, verzonden op 5 juli 2001, hebben verweerders het bezwaar niet?ontvankelijk verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij brief van 23 juli 2001, na doorzending door de Rechtbank te Breda bij de Raad van State ingekomen op 13 augustus 2001, hebben appellanten beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief, verzonden op 27 september 2001, hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 maart 2002, waar appellanten, vertegenwoordigd door J.B.M. Lauwerijssen, gemachtigde,
en verweerders, vertegenwoordigd door C. Franken, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigden], gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit.
In artikel 6:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat het bezwaar of beroep, indien het is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet aan een termijn is gebonden. Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan het bezwaar- of beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen. In het derde lid van dit artikel is bepaald dat het bezwaar of beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard indien het bezwaar- of beroepschrift onredelijk laat is ingediend.
2.2. De Afdeling is van oordeel dat de brief van 31 augustus 2000 dient te worden beschouwd als een verzoek om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen in het kader van de Wet milieubeheer met betrekking tot bovengenoemde inrichting.
2.3. Niet in geding is dat verweerders niet binnen de in artikel 18.16, eerste lid, van de Wet milieubeheer, zoals dat artikel destijds luidde, gestelde termijn van vier weken na de datum waarop het verzoek is ontvangen, hebben beslist. Nu niet is gebleken dat verweerders deze termijn hebben verlengd, bestond vanaf eind september 2000 voor appellanten de mogelijkheid om bezwaar te maken tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het verzoek. Appellanten hebben dit eerst bij brief van 8 juni 2001 gedaan.
Naar het oordeel van de Afdeling is dit bezwaarschrift onredelijk laat ingediend, als bedoeld in artikel 6:12, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. In de door appellanten ter zitting aangevoerde omstandigheid dat zij voorshands afzagen van het maken van bezwaar omdat hen aanvankelijk door verweerders werd meegedeeld dat zij een beslissing zouden nemen op de aanvraag om een revisievergunning voor de inrichting, en vervolgens, dat de inrichting onder het Besluit opslag- en transportbedrijven milieubeheer zou vallen kan naar het oordeel van de Afdeling geen belemmering zijn gelegen om tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een verzoek eerder rechtsmiddelen aan te wenden.
Verweerders hebben daarom bij het bestreden besluit het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2.4. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Van der Zijpp
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 april 2002
262-415.