ECLI:NL:RVS:2002:AE1587

Raad van State

Datum uitspraak
17 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200101808/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.A. Offers
  • J.H.C.A. Muller
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om rechtsbijstand in belastingzaak

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een verzoek om rechtsbijstand door de Raad voor Rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch. Appellant had een verzoek ingediend voor rechtsbijstand in verband met het indienen van een bezwaarschrift tegen naheffingen omzetbelasting. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant niet heeft aangetoond dat het geschil met de Belastingdienst niet slechts van feitelijke of rekenkundige aard is. De rechtbank heeft de aanvraag voor rechtsbijstand afgewezen op basis van artikel 8, aanhef en onder e, van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria (Brt), dat bepaalt dat geen toevoeging wordt verstrekt indien het bezwaar uitsluitend betrekking heeft op een geschil van feitelijke of rekenkundige aard. Appellant heeft aangevoerd dat hij slachtoffer is van oplichtingspraktijken, maar dit werd door de rechtbank als onvoldoende concreet beoordeeld. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, en het hoger beroep is eveneens ongegrond verklaard. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200101808/1.
Datum uitspraak:17 april 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 30 januari 2001 in het geding tussen:
appellant
en
de raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 januari 1999 heeft het bureau rechtsbijstandvoorziening van de raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch (hierna: het bureau) een verzoek van appellant om toevoeging als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) afgewezen.
Bij besluit van 7 juli 1999 heeft de raad voor rechtsbijstand te 's?Hertogenbosch (hierna: de raad) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Commissie voor bezwaar en beroep van 21 juni 1999, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 30 januari 2001, verzonden op 6 februari 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij faxbericht, bij de Raad van State ingekomen op 20 maart 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij faxbericht van 13 juni 2001. Deze faxberichten zijn aangehecht.
Bij brief van 12 juli 2001 heeft de raad van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 november 2001, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. A.E.M. van den Hoff, gemachtigde, is verschenen. Appellant heeft zich niet ter zitting doen vertegenwoordigen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wrb, wordt rechtsbijstand niet verleend indien het een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan verzoeker zelf kan worden overgelaten, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling van wie onderscheidenlijk waarvan de werkzaamheden niet vallen binnen de werkingssfeer van deze wet.
Ingevolge artikel 12, derde lid, van de Wrb, kunnen bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld omtrent de overeenkomstig het tweede lid in acht te nemen criteria.
Ingevolge artikel 8, aanhef en onder e, van het op artikel 12, derde lid, van de Wrb gebaseerde Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria (hierna: het Brt) wordt geen toevoeging verstrekt indien de rechtsbijstand uitsluitend is verzocht voor het indienen van een bezwaarschrift in een belastingzaak, indien het bezwaar uitsluitend betrekking heeft op een geschil van feitelijke of rekenkundige aard.
2.2. Het verzoek betreft het verlenen van rechtsbijstand ter zake van het indienen van een bezwaarschrift tegen naheffingen omzetbelasting.
2.3. De rechtbank heeft met juistheid geen grond gevonden voor het oordeel dat de raad zich (in administratief beroep) niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat appellant niet heeft aangetoond dat het met de Belastingdienst te voeren geschil niet slechts van feitelijke of rekenkundige aard is. Het door appellant aangevoerde, dat de toevoeging is aangevraagd voor rechtsbijstand in een bezwaarschriftprocedure, geeft niet de noodzakelijke details over de aard van het met de Belastingdienst te voeren geschil. Ook het feit dat appellant beweert het slachtoffer te zijn geworden van oplichtingspraktijken is onvoldoende concreet om tot het oordeel te kunnen leiden dat de raad de aanvraag ten onrechte met toepassing van artikel 8, aanhef en onder e, van het Brt, heeft afgewezen.
2.4. De conclusie is dat de rechtbank het beroep van appellant terecht ongegrond heeft verklaard. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H.C.A. Muller, ambtenaar van Staat.
w.g. Offers w.g. Muller
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 april 2002
242-364.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,