ECLI:NL:RVS:2002:AE1578

Raad van State

Datum uitspraak
17 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200104064/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing schadevergoeding door gemeenteraad Tilburg

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door een appellant tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Breda van 12 juni 2001. De rechtbank had het beroep van de appellant, die als bewaarder van boeken en bescheiden was aangesteld na de opheffing van de vennootschap, ongegrond verklaard. De appellant had eerder een verzoek ingediend bij de raad van de gemeente Tilburg om schadevergoeding op grond van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) vanwege vermeende schade door wijziging van het bestemmingsplan. De gemeenteraad had dit verzoek op 10 januari 2000 afgewezen en het bezwaar van de vennootschap ongegrond verklaard op 4 september 2000. De rechtbank bevestigde deze afwijzing, wat leidde tot het hoger beroep bij de Raad van State.

De Raad van State, onder leiding van voorzitter mr. J.H.B. van der Meer en de leden mr. P.J.J. van Buuren en mr. B.J. van Ettekoven, heeft de zaak op 4 maart 2002 behandeld. De appellant betoogde dat de wijziging van het planologische regime had geleid tot een waardevermindering van zijn perceel, gelegen aan de [locatie]. De raad had echter in zijn besluit en het advies van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ) gesteld dat er geen sprake was van een planologische nadeliger situatie.

De Raad van State concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen planologische verslechtering was opgetreden. De beoordeling was beperkt tot de gebruiksmogelijkheden onder het oude en nieuwe bestemmingsplan, en de Raad van State kwam tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak op goede gronden berustte. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200104064/1
Datum uitspraak: 17 april 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant]
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Breda van 12 juni 2001 in het geding tussen:
appellant
en
de raad van de gemeente Tilburg.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 januari 2000 heeft de raad van de gemeente Tilburg (hierna: de raad) het verzoek van de [naam rechtspersoon], (hierna: de vennootschap) om een schadevergoeding als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) afgewezen.
Bij besluit van 4 september 2000 heeft de raad het daartegen door de vennootschap gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van Commissie voor de bezwaarschriften, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 12 juni 2001, verzonden op 21 juni 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te Breda (hierna: de rechtbank) het daartegen door de vennootschap ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant, die bij opheffing van de vennootschap per 1 januari 2001 als bewaarder van boeken en bescheiden is aangesteld, bij brief van 24 juli 2001, bij de Raad van State ingekomen op 30 juli 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 31 oktober 2001 heeft de raad een memorie van antwoord ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn in afschrift aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 maart 2002, waar appellant in persoon en de raad, vertegenwoordigd door mr. R. Smeets, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 49 van de WRO, voorzover hier van belang, kent de gemeenteraad, voorzover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.2. Voor de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding dient te worden bezien of sprake is van wijziging van het planologische regime waardoor een belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dienen de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregelen te worden vergeleken met het voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van dat regime maximaal kon worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
2.3. Verzocht is om vergoeding van schade in de vorm van waardevermindering van het perceel aan de [locatie] als gevolg van de in het bestemmingsplan “Zeshoeven/Den Besterd 1996” vervatte gebruiksbepalingen.
2.4. De raad heeft het verzoek om schadevergoeding bij het bij de beslissing op bezwaar gehandhaafde besluit afgewezen, in navolging van een advies van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ) dat naar aanleiding van het gemaakte bezwaar is aangevuld. De raad heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat in dit geval geen sprake is van een planologische nadeliger situatie.
2.5. Ook de rechtbank is tot de conclusie gekomen dat vergelijking van de gebruiksmogelijkheden ingevolge het oude uitbreidingsplan en het nieuwe bestemmingsplan, waartoe de beoordeling is beperkt, in dit geval geen planologische verslechtering oplevert.
2.6. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft betoogd, komt neer op een herhaling van hetgeen bij de rechtbank naar voren is gebracht. Naar het oordeel van de Afdeling is genoemde conclusie van de rechtbank echter juist en berust de aangevallen uitspraak op goede gronden. Zij komt, met overneming van hetgeen de rechtbank dienaangaande heeft overwogen, dan ook niet tot een ander oordeel.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H.B. van der Meer, Voorzitter, en mr. P.J.J. van Buuren en mr. B.J. van Ettekoven, Leden,
in tegenwoordigheid van mr. R.P. Hoogenboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Meer w.g. Hoogenboom
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 april 2002
119-420.