ECLI:NL:RVS:2002:AE1167

Raad van State

Datum uitspraak
8 maart 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200200961/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • B. van Wagtendonk
  • H.W. Groeneweg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak

Op 8 maart 2002 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. De verzoeker had eerder een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de Staatssecretaris van Justitie op 23 januari 2002 was afgewezen. Hiertegen had de verzoeker beroep aangetekend bij de voorzieningenrechter van de rechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, die op 12 februari 2002 het beroep ongegrond verklaarde. De verzoeker heeft vervolgens hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om te voorkomen dat hij zou worden uitgezet voordat er een beslissing op het hoger beroep was genomen.

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, mr. B. van Wagtendonk, heeft in zijn overwegingen aangegeven dat het belang van de verzoeker ligt in het voorkomen van uitzetting. Echter, de voorzitter oordeelde dat het niet op voorhand zeker was dat de uitspraak van de voorzieningenrechter in hoger beroep zou worden vernietigd. De verzoeker had geen grieven ingediend tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat de aanvraag op goede gronden was afgewezen. De voorzitter concludeerde dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet voor toewijzing in aanmerking kwam, omdat het redelijkerwijs uitgesloten was dat een eventuele vernietiging van de uitspraak zou leiden tot een gunstig resultaat voor de verzoeker.

Uiteindelijk werd het verzoek als kennelijk ongegrond afgewezen en werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gedaan op dezelfde datum, 8 maart 2002.

Uitspraak

Raad
van State
200200961/2.
Datum uitspraak: 8 maart 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, vierde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[verzoeker],
verzoeker,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 12 februari 2002 in het geding tussen:
verzoeker
en
de Staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 januari 2002 heeft de Staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een aanvraag van verzoeker om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen.
Bij uitspraak van 12 februari 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, het daartegen door verzoeker ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft verzoeker bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 18 februari 2002, hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij bij faxbericht van 7 maart 2002 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
2. Overwegingen
2.1. Het gestelde belang van verzoeker bij de gevraagde voorziening is hierin gelegen, dat wordt voorkomen dat hij wordt uitgezet zolang er niet is beslist op het door hem ingestelde hoger beroep.
2.2. Niet op voorhand is buiten twijfel dat de aangevallen uitspraak in hoger beroep in stand zal blijven. Verzoeker is voorts medegedeeld dat hij heden om 19.00 uur zal worden uitgezet. Toch komt het verzoek niet voor toewijzing in aanmerking. Immers, het moet in dit geval redelijkerwijs uitgesloten worden geacht dat een eventuele vernietiging van de aangevallen uitspraak uiteindelijk zal leiden tot een voor verzoeker in materiële zin gunstig resultaat, te weten het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Daarbij is van belang dat verzoeker in hoger beroep geen grieven heeft ontwikkeld tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat de staatssecretaris op goede gronden heeft geoordeeld dat de aanvraag van verzoeker op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, in samenhang met artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van die wet, kon worden afgewezen. Een afweging van de belangen leidt de voorzitter in dit geval tot afwijzing van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening.
2.3. Het verzoek dient als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, als Voorzitter,
in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Wagtendonk w.g. Groeneweg
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2002
32-346.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,