ECLI:NL:RVS:2002:AE1166

Raad van State

Datum uitspraak
5 maart 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200200279/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • B. van Wagtendonk
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • E.D.A.M. Zegveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing verblijfsvergunning asiel door Staatssecretaris van Justitie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, die op 11 januari 2002 het beroep van de appellant ongegrond verklaarde. De appellant had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de Staatssecretaris van Justitie op 28 december 2001 was afgewezen. De appellant stelde in zijn grieven dat de voorzieningenrechter artikel 31, tweede lid, onder f, van de Vreemdelingenwet 2000 onjuist had toegepast door zijn beroep ongegrond te verklaren, uitsluitend omdat hij bij binnenkomst geen documenten kon overleggen. De Raad van State oordeelde dat dit betoog feitelijke grondslag mist en dat de voorzieningenrechter terecht had geoordeeld dat de grieven van de appellant geen nieuwe argumenten bevatten die tot vernietiging van de uitspraak konden leiden. De Raad bevestigde dat de voorzieningenrechter ook de beroepsgronden met betrekking tot de opvang had betrokken in zijn oordeel, ondanks dat hieraan geen afzonderlijke overweging was gewijd. De Raad concludeerde dat het hoger beroep kennelijk ongegrond was en bevestigde de aangevallen uitspraak. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 5 maart 2002.

Uitspraak

Raad
van State
200200279/1.
Datum uitspraak: 5 maart 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 11 januari 2002 in het geding tussen:
appellant
en
de Staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 december 2001 heeft de Staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een aanvraag van appellant om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 11 januari 2002, verzonden op 21 januari 2002, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter), het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 16 januari 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 28 januari 2002 heeft de staatssecretaris een reactie ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) bevat het hoger-beroepschrift in aanvulling op de in artikel 6:5, onderdeel d, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) gestelde eisen, één of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank.
Ingevolge het tweede lid van dat artikel omschrijft een grief het onderdeel van de uitspraak waarmee de indiener zich niet kan verenigen, alsmede de gronden waarop de indiener zich hiermee niet kan verenigen.
2.2. In de grieven I en II, bezien in onderlinge samenhang, betoogt appellant dat de voorzieningenrechter artikel 31, tweede lid, onder f, van de Vw 2000 onjuist heeft toegepast, door zijn beroep ongegrond te verklaren, uitsluitend omdat hij bij binnenkomst geen documenten kon overleggen.
Dit betoog mist feitelijke grondslag, als gebaseerd op een onjuiste lezing van de aangevallen uitspraak, en faalt reeds daarom.
2.3. Hetgeen appellant verder onder I heeft aangevoerd, bevat louter een herhaling van bij de voorzieningenrechter aangevoerde gronden, waarop deze heeft beslist. Dit is geen grief in de zin van artikel 85 van de Vw 2000.
Het aldus aangevoerde kan niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
2.4. Ingevolge artikel 45, eerste lid, aanhef en onder c, van de
Vw 2000, voorzover thans van belang, heeft de beschikking waarbij een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van die wet, van rechtswege tot gevolg dat de verstrekkingen, voorzien bij of krachtens de Wet Centraal Orgaan opvang Asielzoekers of een ander wettelijk voorschrift dat soortgelijke verstrekkingen regelt, worden beëindigd op de bij of krachtens die wet of dat wettelijk voorschrift voorziene wijze en binnen de daartoe gestelde termijn. De rechter betrekt bij de beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van de aanvraag ook dit gevolg van dat besluit.
2.4.1. Grief III klaagt dat de voorzieningenrechter ten onrechte het door appellant met betrekking tot het onthouden van opvang gestelde niet heeft betrokken in zijn oordeel.
2.4.2. De grief faalt. Bij de beslissing op het beroep van appellant moet de voorzieningenrechter, gelet op voormeld artikel 45 van de Vw 2000, geacht worden mede een oordeel te hebben gegeven over de op de opvang betrekking hebbende beroepsgronden. Er is geen grond om aan te nemen dat hij geen kennis heeft genomen van hetgeen hieromtrent namens appellant is aangevoerd. Hierin heeft hij kennelijk geen aanleiding gezien om tot een ander dan het uitgesproken oordeel te komen. Dat daaraan geen afzonderlijke overweging is gewijd, maakt dat niet anders.
2.5. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. M.G.J. Parkins-de Vin, Leden, in tegenwoordigheid van mr. E.D.A.M. Zegveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Zegveld
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2002
43-359.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,