ECLI:NL:RVS:2002:AE1140

Raad van State

Datum uitspraak
13 maart 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200104908/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden inzake compensatieregeling Wetterskip Marne-Middelsee

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden van 24 augustus 2001. De zaak betreft een compensatieregeling die door het college van volmachten van het waterschap It Marnelân is geweigerd ten behoeve van de ingelanden in de voormalige ruilverkaveling Wonseradeel-Noord. Het college van volmachten van het Wetterskip Marne-Middelsee, als opvolger van het college van It Marnelân, heeft op 17 december 1998 het bezwaar tegen het besluit van 30 maart 1995 opnieuw ongegrond verklaard. Appellant heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank heeft dit beroep ongegrond verklaard.

Appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij op 5 oktober 2001 een brief heeft ingediend. De zaak is behandeld op 11 februari 2002, waar appellant in persoon verscheen, bijgestaan door mr. drs. L.B. Dijkstra, en het college vertegenwoordigd was door H.J. Dijkstra. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat appellant bezwaar kon maken tegen het besluit van 30 maart 1995. Tevens heeft de rechtbank op goede gronden geoordeeld dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van aanmerkelijke schade buiten het normale maatschappelijk risico van betrokkenen.

De Raad van State heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 13 maart 2002.

Uitspraak

Raad
van State
200104908/1.
Datum uitspraak: 13 maart 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden van 24 augustus 2001 in het geding tussen:
appellant
en
het college van volmachten van het Wetterskip Marne-Middelsee.
1. Procesverloop
In zijn vergadering van 30 maart 1995 heeft het college van volmachten van het waterschap It Marnelân geweigerd een compensatieregeling te treffen ten behoeve van de ingelanden in de voormalige ruilverkaveling Wonseradeel-Noord.
Bij besluit van 17 december 1998 heeft het college van volmachten van het Wetterskip Marne-Middelsee (hierna: het college) als opvolger van het college van It Marnelân het tegen het besluit van 30 maart 1995 gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht
Bij uitspraak van 24 augustus 2001, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 oktober 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 26 november 2001 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 februari 2002, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. drs. L.B. Dijkstra en het college, vertegenwoordigd door H.J. Dijkstra zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De rechtbank heeft terecht in aanmerking genomen dat de Afdeling bij uitspraak van 17 augustus 1998 in zaak nr. H01.97.0597 (onder meer gepubliceerd in JB 1998/206) heeft overwogen dat appellant tegen het besluit van 30 maart 1995 bezwaar kon maken. [redactie: url('ZF3512',http://www.rechtspraak.nl/uitspraak/show_detail.asp?ui_id=32847)]
2.2. Zij is voorts op goede gronden tot het juiste oordeel gekomen dat het college niet aannemelijk gemaakt heeft hoeven achten dat ten tijde van het nemen van het besluit van 17 december 1998 sprake was van aanmerkelijke, buiten het normale maatschappelijk risico van betrokkenen vallende, schade. Daarbij is van belang dat hetgeen de rechtbank heeft overwogen over de omvang van de schade in hoger beroep niet is bestreden.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. P.J.J. van Buuren en mr. J.E.M. Polak, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S.W. Schortinghuis, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Schortinghuis
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2002
66-364.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,