ECLI:NL:RVS:2002:AE0983
Raad van State
- Hoger beroep
- R.W.L. Loeb
- B. van Wagtendonk
- M.G.J. Parkins-de Vin
- J.H.C.A. Muller
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen weigering legalisatie geboorteakte en verklaring van ongehuwd-zijn
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, die op 27 maart 2001 het beroep van appellant ongegrond verklaarde. Appellant had bezwaar gemaakt tegen de weigering van de Minister van Buitenlandse Zaken om legalisatie te verlenen van een uittreksel van een geboorteakte en een verklaring van ongehuwd-zijn. De minister had in zijn besluit van 23 augustus 2000 het bezwaar van appellant ongegrond verklaard, waarna appellant in beroep ging. De rechtbank oordeelde dat de minister op juiste gronden had gehandeld en dat er geen aanleiding was om het beroep gegrond te verklaren.
Appellant stelde in hoger beroep dat hem in bezwaar de kennisneming van een aantal stukken met betrekking tot het verificatie-onderzoek was onthouden. Hij betoogde dat dit in strijd was met artikel 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM). De Raad van State oordeelde echter dat appellant voldoende op de hoogte was gesteld van de resultaten van het verificatie-onderzoek en dat hij de gelegenheid had gehad om zijn zienswijze naar voren te brengen, zij het in geanonimiseerde vorm. De Raad van State bevestigde dat de nationale wetgever procedurevoorschriften mag stellen, mits het eerlijke karakter van de procesvoering niet in essentie wordt aangetast.
De Raad van State concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en werd openbaar uitgesproken op 3 april 2002.