ECLI:NL:RVS:2002:AE0982
Raad van State
- Hoger beroep
- R.W.L. Loeb
- B. van Wagtendonk
- M.G.J. Parkins-de Vin
- J.H.C.A. Muller
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake weigering legalisatie van documenten door de Minister van Buitenlandse Zaken
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch, die op 20 februari 2001 het beroep van appellante ongegrond verklaarde. Appellante had bezwaar gemaakt tegen de weigering van de Minister van Buitenlandse Zaken om haar legalisatie te verlenen van een uittreksel uit het geboorteregister en een verklaring van ongehuwd-zijn. De rechtbank oordeelde dat de minister de weigering niet onterecht had gedaan, maar appellante stelde dat zij in bezwaar niet de mogelijkheid had gekregen om kennis te nemen van alle relevante stukken, wat volgens haar in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 6 van het EVRM.
De Raad van State overwoog dat de rechtbank ten dele had erkend dat de beperking van de kennisneming niet volledig gerechtvaardigd was, maar dat dit niet betekende dat de rechtbank niet tot het oordeel kon komen dat het beroep ongegrond was. Appellante was op de hoogte gesteld van de resultaten van het verificatie-onderzoek en had in beroep de gelegenheid gekregen om haar zienswijze te geven, zij het op basis van geanonimiseerde stukken. De Raad van State concludeerde dat er geen bewijs was dat appellante door het onthouden van onbeperkte kennisneming een kans had gemist op een gunstiger beslissing.
Daarnaast werd het betoog van appellante dat de beperking van kennisneming in strijd was met artikel 6 EVRM verworpen. De Raad van State stelde dat de nationale wetgever procedurevoorschriften mag stellen, mits het eerlijke karakter van de procesvoering niet in essentie wordt aangetast. De beperkingen die in de Awb zijn opgenomen, zijn voldoende gewaarborgd om het recht op een eerlijke procesvoering te waarborgen. Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard en werd de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.