ECLI:NL:RVS:2002:AE0977
Raad van State
- Hoger beroep
- E.M.H. Hirsch Ballin
- W. van den Brink
- J.A.W. Scholten-Hinloopen
- Rechtspraak.nl
Intrekking van toewijzing van woonruimte door burgemeester en wethouders van Amsterdam
In deze zaak gaat het om de intrekking van de toewijzing van een woning aan appellant door burgemeester en wethouders van Amsterdam. De Raad van State heeft op 3 april 2002 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had geoordeeld dat de mededeling van 14 oktober 1999, waarin aan appellant werd meegedeeld dat hem geen andere woonruimte meer zou worden aangeboden, een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) was. Dit besluit leidde tot de beëindiging van de aanspraak van appellant op bemiddeling in woonruimte, zoals vastgelegd in de Huisvestingsverordening en het Uitvoeringsbesluit.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 6 november 2001, waarbij appellant in persoon aanwezig was, bijgestaan door zijn advocaat. Burgemeester en wethouders waren vertegenwoordigd door een ambtenaar. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat appellant voldoende was geïnformeerd over de gevolgen van het weigeren van de aangeboden woning. De Afdeling volgde de rechtbank in haar oordeel dat er geen bijzondere feiten of omstandigheden waren die burgemeester en wethouders hadden moeten nopen tot afwijking van de richtlijnen.
Het hoger beroep van appellant werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De Raad van State concludeerde dat de mededeling van burgemeester en wethouders een publiekrechtelijke rechtshandeling was die de rechtsverhouding tussen appellant en de gemeente wijzigde. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak werd openbaar gemaakt op 3 april 2002.