ECLI:NL:RVS:2002:AE0969
Raad van State
- Hoger beroep
- E.M.H. Hirsch Ballin
- S. Zwemstra
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen besluit burgemeester en wethouders van Rotterdam inzake urgentieverklaring
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen een besluit van de burgemeester en wethouders van Rotterdam. Het besluit, genomen op 18 november 1998, weigerde de appellant een urgentieverklaring op basis van de Huisvestingsverordening Rotterdam 1999. De appellant had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de burgemeester en wethouders verklaarden dit bezwaar ongegrond op 11 augustus 1999. De rechtbank te Rotterdam heeft op 2 juli 2001 het beroep van de appellant tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard. Hierop heeft de appellant hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij de gronden van het beroep zijn aangevuld in augustus 2001.
De zaak werd behandeld door een meervoudige kamer van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, maar werd later verwezen naar een enkelvoudige kamer. Tijdens de zitting op 4 maart 2002 was de appellant zelf aanwezig, terwijl de burgemeester en wethouders vertegenwoordigd waren door H.G. Elmendorp, ambtenaar van de gemeente. Tijdens de zitting bleek dat de appellant inmiddels urgent was verklaard, waardoor hij geen belang meer had bij de beoordeling van het hoger beroep. Dit leidde tot de conclusie dat het hoger beroep niet-ontvankelijk was. De Raad van State heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien er geen aanleiding voor was. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 3 april 2002.