ECLI:NL:RVS:2002:AE0969

Raad van State

Datum uitspraak
3 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200103949/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • E.M.H. Hirsch Ballin
  • S. Zwemstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit burgemeester en wethouders van Rotterdam inzake urgentieverklaring

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen een besluit van de burgemeester en wethouders van Rotterdam. Het besluit, genomen op 18 november 1998, weigerde de appellant een urgentieverklaring op basis van de Huisvestingsverordening Rotterdam 1999. De appellant had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de burgemeester en wethouders verklaarden dit bezwaar ongegrond op 11 augustus 1999. De rechtbank te Rotterdam heeft op 2 juli 2001 het beroep van de appellant tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard. Hierop heeft de appellant hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij de gronden van het beroep zijn aangevuld in augustus 2001.

De zaak werd behandeld door een meervoudige kamer van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, maar werd later verwezen naar een enkelvoudige kamer. Tijdens de zitting op 4 maart 2002 was de appellant zelf aanwezig, terwijl de burgemeester en wethouders vertegenwoordigd waren door H.G. Elmendorp, ambtenaar van de gemeente. Tijdens de zitting bleek dat de appellant inmiddels urgent was verklaard, waardoor hij geen belang meer had bij de beoordeling van het hoger beroep. Dit leidde tot de conclusie dat het hoger beroep niet-ontvankelijk was. De Raad van State heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien er geen aanleiding voor was. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 3 april 2002.

Uitspraak

200103949/1.
Datum uitspraak: 3 april 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant],
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 2 juli 2001 in het geding tussen:
appellant
en
burgemeester en wethouders van Rotterdam.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 november 1998 hebben burgemeester en wethouders van Rotterdam (hierna: burgemeester en wethouders) besloten dat appellant niet in aanmerking komt voor de gevraagde urgentieverklaring.
Bij besluit van 11 augustus 1999 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 2 juli 2001, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 augustus 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 20 augustus 2001. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 8 november 2001 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 maart 2002, waar appellant in persoon, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door H.G. Elmendorp, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ter zitting is gebleken dat appellant inmiddels urgent is verklaard als bedoeld in artikel 2.6.1. van de Huisvestingsverordening Rotterdam 1999. Appellant heeft gelet daarop geen belang meer bij een beoordeling van het hoger beroep.
2.2. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. E.M.H. Hirsch Ballin, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Hirsch Ballin w.g. Zwemstra
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 april 2002
91-421.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,