ECLI:NL:RVS:2002:AE0957

Raad van State

Datum uitspraak
3 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200101934/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Subsidieverlening en bezwaar van de Stichting Consulententeam Noord Nederland tegen het College voor zorgverzekeringen

In deze zaak gaat het om een geschil tussen de Stichting Consulententeam Noord Nederland (appellante) en het College voor zorgverzekeringen (verweerder) over de subsidieverlening voor consulentenactiviteiten. Het College had bij besluit van 23 juni 2000 de subsidie voor het jaar 1998 vastgesteld op een lager bedrag dan door appellante was aangevraagd. Appellante stelde dat het College ten onrechte haar bezwaar tegen dit besluit niet-ontvankelijk had verklaard, omdat zij meende dat het lagere subsidiebedrag rechtstreeks invloed had op haar financiële situatie.

De Raad van State oordeelde dat het zorgkantoor, dat de subsidie ontving, verantwoordelijk was voor de terbeschikkingstelling van de middelen aan appellante. De Raad concludeerde dat appellante geen rechtstreeks belang had bij het besluit van het College, omdat de gevolgen van de subsidie voor haar enkel indirect waren. De Raad benadrukte dat de verantwoordelijkheid van het zorgkantoor in dit geval bepalend was voor de ontvankelijkheid van het bezwaar van appellante.

De uitspraak van de Raad van State, gedaan op 3 april 2002, bevestigde dat het beroep van appellante ongegrond was. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling, aangezien het beroep niet succesvol was. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en ondertekend door de voorzitter en de leden van de Afdeling bestuursrechtspraak.

Uitspraak

200101934/1.
Datum uitspraak: 3 april 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting “Stichting Consulententeam Noord Nederland”, gevestigd te Groningen,
appellante,
en
het College voor zorgverzekeringen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 juni 2000 heeft het College voor zorgverzekeringen (hierna: het College) de ten behoeve van het Zorgkantoor Groningen (hierna te noemen: het zorgkantoor) op de voet van de regeling subsidiëring consulentenactiviteiten en bijzondere zorgplannen 1998 (hierna: de regeling) te verlenen subsidie voor het jaar 1998 vastgesteld op ƒ 4.249.918,00/
€ 1.928.527,79.
Bij besluit van 9 februari 2001, verzonden op diezelfde dag, heeft het College het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 maart 2001, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 25 april 2001. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 13 juli 2001 heeft het College een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 december 2001, waar het College, vertegenwoordigd door mr. J. Hallie, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij besluit van 23 oktober 1997 heeft de Ziekenfondsraad de Regeling Ziekenfondsraad subsidiëring consulentenactiviteiten en bijzondere zorgplannen 1998 (hierna: de regeling) vastgesteld. Met deze, bij besluit van 24 september 1998 gewijzigde, regeling heeft deze raad te kennen gegeven, hoe hij de hem destijds ingevolge artikel 39, derde lid, aanhef en onder h, van de Wet financiering volksverzekeringen toekomende bevoegdheid zou uitoefenen.
Volgens artikel 1, eerste lid, van de regeling stelt de raad ten behoeve van de financiering van consulentenactiviteiten van de in de bijlage bij de regeling vermelde consulententeams en van bijzondere zorgplannen een totaalbedrag van maximaal ƒ 43.630.000,00 uit het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten ter beschikking.
Volgens het tweede lid kan ten laste van dit bedrag aan de in de bijlage vermelde subsidie?ontvangers subsidie worden verstrekt.
Volgens artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, kunnen ten laste van de in artikel 1 bedoelde subsidie onder meer kosten van consulentenactiviteiten van het in de Bijlage bij de subsidie?ontvanger vermelde consulententeam worden gebracht. Voor subsidie komen uitsluitend in aanmerking:
1°. kosten van inzet van deskundigheid van het consulententeam, die direct gericht is op de verstandelijk gehandicapte verzekerde met ernstig probleemgedrag, ongeacht de ernst van de handicap, tot maximaal 15% van het in artikel 1, tweede lid, bedoelde maximale subsidiebedrag;
2°. organisatiekosten van het consulententeam tot een bedrag van maximaal ƒ 425.000,00.
Volgens artikel 18, eerste lid, van de regeling stelt de subsidie?ontvanger de financiële middelen ten behoeve van de consulentenactiviteiten ter beschikking aan de consulententeams, nadat de begrotingen voor de organisatiekosten en de kosten in verband met deskundigheid zijn ontvangen en goedgekeurd.
2.2. Bij zijn besluit van 23 juni 2000 heeft het College, in deze opvolger van de Ziekenfondsraad, de subsidie voor de consulentenactiviteiten op een aantal onderdelen lager vastgesteld dan was aangevraagd. Voorts heeft het besloten dat het verschil tussen de vastgestelde subsidie en de verleende voorschotten wordt verrekend met de voorschotbetaling in juli van dezelfde subsidie voor 2000.
Bij het bestreden besluit heeft het College het door appellante tegen dat besluit gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat haar belang bij dat besluit niet rechtstreeks is betrokken.
2.3. Appellante betoogt dat het College aldus miskent dat het door het zorgkantoor minder ontvangen bedrag aan subsidie automatisch met haar wordt verrekend en als gevolg daarvan het directe en rechtstreekse financiële nadeel bij haar ligt en zij, niet het zorgkantoor, rechtstreeks in haar belangen wordt geraakt.
2.4. Het zorgkantoor is subsidie-ontvanger in de zin van de regeling en stelt de middelen ten behoeve van de financiering van haar consulentenactiviteiten ter beschikking aan appellante. Weliswaar heeft de door het College lager vastgestelde subsidie voor het jaar 1998 ten behoeve van het zorgkantoor als gevolg van de in het besluit van 23 juni 2000 vermelde verrekening met de voorschotbetaling in juli van dezelfde subsidie voor 2000 mogelijk gevolgen voor de hoogte van de aan appellante ter beschikking te stellen financiële middelen over dat jaar en kunnen de belangen van appellante derhalve worden geraakt, doch dit doet er niet aan af dat het besluit voor appellante slechts gevolgen met zich brengt voor haar verhouding tot het zorgkantoor. Ingevolge artikel 18 van de regeling heeft het zorgkantoor een eigen verantwoordelijkheid met betrekking tot de terbeschikkingstelling van de daar bedoelde financiële middelen, waarbij in het bijzonder de besluiten tot het al dan niet goedkeuren van de begroting door het zorgkantoor ingevolge lid 1 van artikel 18 zijn te beschouwen als besluiten, die appellante mogelijk rechtstreeks in haar belangen raken. Appellante heeft bij het besluit van 23 juni 2000 geen rechtstreeks belang, als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht.
Dat appellante, naar zij stelt, in het verleden door de Ziekenfondsraad wel als belanghebbende is aangemerkt, kan daaraan niet afdoen, reeds omdat die besluiten betrekking hadden op andere regelgeving dan thans aan de orde is.
2.5. Het beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond;
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. C. de Gooijer en mr. J.E.M. Polak, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S.M. Schothorst, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Schothorst
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 april 2002
229-209.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,