ECLI:NL:RVS:2002:AE0943
Raad van State
- Hoger beroep
- R.W.L. Loeb
- B. van Wagtendonk
- M.G.J. Parkins-de Vin
- M.E.E. Wolff
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing toevoeging rechtsbijstand door de Raad voor Rechtsbijstand
In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de Raad voor Rechtsbijstand te 's-Gravenhage tegen een uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 19 oktober 2001. De rechtbank had het beroep van de verzoeker gegrond verklaard en het besluit van de Raad voor Rechtsbijstand om een verzoek om een toevoeging af te wijzen, vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten. De Raad voor Rechtsbijstand was het niet eens met deze uitspraak en heeft hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 7 maart 2002 behandeld. De verzoeker had op het aanvraagformulier aangegeven niet in gemeenschap van goederen te zijn gehuwd, wat in strijd was met de veronderstelling van de Raad voor Rechtsbijstand. De Afdeling oordeelde dat de Raad de aanvraag onvoldoende zorgvuldig had onderzocht, waardoor het besluit niet op een deugdelijke feitelijke grondslag berustte. De overwegingen van de rechtbank, waartegen het hoger beroep zich richtte, werden bevestigd, maar met verbetering van de gronden.
De uitspraak van de Raad van State bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, maar de Raad voor Rechtsbijstand kreeg geen vergoeding voor de proceskosten. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin, waarbij de voorzitter en de leden van de Afdeling bestuursrechtspraak de beslissing hebben vastgesteld. De uitspraak is openbaar gedaan op 3 april 2002.