ECLI:NL:RVS:2002:AE0719

Raad van State

Datum uitspraak
27 maart 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200100022/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de verlening van vrijstelling en bouwvergunning voor een bankgebouw in Eibergen

In deze zaak gaat het om de verlening van een vrijstelling op basis van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en de bijbehorende bouwvergunning voor een bankgebouw op een perceel in Eibergen. De betrokken gronden zijn aangewezen voor 'Bijzondere bebouwing' en 'Bedrijven' volgens het bestemmingsplan 'Eibergen-Centrum', dat onherroepelijk is geworden na een eerdere uitspraak van de Afdeling op 27 september 1999. Het bouwplan voor het bankkantoor overschrijdt de toegestane hoogte met 3,5 meter, wat aanleiding geeft tot juridische geschillen.

De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat de burgemeester en wethouders niet in strijd hebben gehandeld met de eerdere uitspraak van de Afdeling, waarin goedkeuring aan een wijzigingsbevoegdheid was onthouden. De realisatie van het bankgebouw maakt deel uit van de herinrichting van het centrumgebied van Eibergen, en de bezwaren van de appellant tegen de verbindingsweg zijn niet relevant voor de toetsing van het bouwplan. De rechtbank concludeert dat de hoogte en functie van het bankkantoor niet zodanig afwijken van het bestemmingsplan dat er hoge eisen aan de urgentie gesteld moesten worden.

Het hoger beroep van de appellant wordt ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep. De uitspraak is gedaan door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarbij de rechters de argumenten van de appellant en de burgemeester en wethouders zorgvuldig hebben afgewogen.

Uitspraak

200100022/1.
Datum uitspraak: 27 maart 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Zutphen van 10 november 2000 in het geding tussen:
appellant
en
burgemeester en wethouders van Eibergen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 december 1999 hebben burgemeester en wethouders van Eibergen (hierna: burgemeester en wethouders) met toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, zoals die wet luidde tot 3 april 2000 (hierna: de WRO, aan Rabobank Noord-Oost Achterhoek, gevestigd te Groenlo, vrijstelling en bouwvergunning verleend voor een bankkantoor aan de J.W. Hagemanstraat 46 te Eibergen (hierna: het perceel).
Bij besluit van 28 april 2000 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van Adviescommissie Recht en Burger van 11 april 2000, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 10 november 2000, verzonden op 13 november 2000, heeft de arrondissementsrechtbank te Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 21 december 2000, bij de Raad van State ingekomen op 28 december 2000, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 5 november 2001 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van burgemeester en wethouders. Die zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 maart 2002, waar appellant in persoon, bijgestaan door [gemachtigde], en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door H. Heideveld, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. In het geding is de verlening van vrijstelling krachtens artikel 19 van de WRO en bouwvergunning voor een bankgebouw op het perceel. De betrokken gronden zijn ingevolge het bestemmingsplan “Eibergen?Centrum”, zoals dat onherroepelijk is geworden na de uitspraak van de Afdeling van 27 september 1999, zaak nr. E01.97.0675, aangewezen voor “Bijzondere bebouwing” en “Bedrijven”. Het bouwen van een bankkantoor is daarbinnen niet toegestaan en het bouwplan overschrijdt voor een klein gedeelte de ingevolge de bebouwingsvoorschriften maximum toegelaten hoogte met 3,5 m.
2.2. Anders dan appellant betoogt, heeft de rechtbank terecht en op goede gronden overwogen dat de omstandigheid dat de Afdeling in de vermelde uitspraak goedkeuring heeft onthouden aan de in het bestemmingsplan krachtens artikel 11 van de WRO opgenomen wijzigingsbevoegdheid, niet betekent dat burgemeester en wethouders in strijd met die uitspraak hebben gehandeld door vervolgens toepassing te geven aan de anticipatieprocedure voor dit bouwplan. De realisering van dit bouwplan betreft een onderdeel van de herinrichting van het centrumgebied van de gemeente Eibergen, en de verbindingsweg door dat gebied, tegen de aanleg waarvan appellant met name is gekant, staat los van de realisering van dit bouwplan. Hier staat derhalve alleen de realisering van het bankgebouw ter toets. Met de rechtbank moet worden vastgesteld dat de hoogte en de functie van het bankkantoor niet zodanig afwijken van hetgeen het geldende bestemmingsplan toelaat, dat om die reden burgemeester en wethouders hoge eisen hadden dienen te stellen aan de urgentie. Gelet daarop hebben zij zich terecht op het standpunt gesteld dat de voor het voeren van de anticipatieprocedure vereiste urgentie aanwezig was. Dat, zoals appellant stelt, de planherzieningprocedure voor het centrumgebied nog immer niet zijn beslag heeft gekregen, doet er, gegeven hetgeen hiervoor is overwogen, niet aan af dat burgemeester en wethouders voor de realisering van dit bankgebouw toepassing konden geven aan de anticipatieprocedure.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4 Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H.B. van der Meer, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat.
w.g. van der Meer w.g. Haan
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2002
27-406-407.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,