ECLI:NL:RVS:2002:AE0718

Raad van State

Datum uitspraak
27 maart 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200104696/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.A. Offers
  • S. Zwemstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering exploitatievergunning voor coffeeshop in Rotterdam

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de burgemeester van Rotterdam tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 3 augustus 2001, waarin het beroep van de appellant ongegrond werd verklaard. De appellant had een vergunning aangevraagd voor de exploitatie van een coffeeshop, maar deze was door de burgemeester geweigerd. De burgemeester had in zijn besluit van 30 mei 2000 de vergunning geweigerd, en het daartegen gemaakte bezwaar was bij besluit van 5 december 2000 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in haar uitspraak niet inhoudelijk op de zaak ingegaan, wat aanleiding gaf voor de appellant om hoger beroep in te stellen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 27 maart 2002 geoordeeld dat de rechtbank niet had moeten oordelen dat de appellant geen belanghebbende was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. De Afdeling oordeelde dat de mededeling van de appellant dat hij afzag van de exploitatievergunning voor een coffeeshop, niet betekende dat hij geen belang had bij de vergunning. De Afdeling heeft het hoger beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank vernietigd. De zaak is terugverwezen naar de rechtbank voor een materiële beoordeling van het geschil.

Daarnaast heeft de Afdeling de proceskosten in hoger beroep vastgesteld op € 644,00, en het griffierecht van € 154,29 dat door de appellant was betaald, zal worden terugbetaald. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 27 maart 2002.

Uitspraak

200104696/1.
Datum uitspraak: 27 maart 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 3 augustus 2001 in het geding tussen:
appellant
en
de burgemeester van Rotterdam.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 mei 2000 heeft de burgemeester van Rotterdam (hierna: de burgemeester) de door appellant gevraagde vergunning ten behoeve van de exploitatie van een coffeeshop in het pand aan het [lokatie] te [plaats] geweigerd.
Bij besluit van 5 december 2000 heeft de burgemeester het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Algemene Beroepscommissie van 4 oktober 2000, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 3 augustus 2001, verzonden op 6 augustus 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij faxbericht, bij de Raad van State ingekomen op 17 september 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 22 oktober 2001. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 23 november 2001 heeft de burgemeester een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 februari 2002, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. W.H. van Zundert, advocaat te Rotterdam, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. J.W.M. Velthuizen, J. de Bode en W. van Bladel, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Anders dan de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de mededeling van appellant, gedaan hangende de bezwaarprocedure bij brief van 16 oktober 2000, dat hij af zou zien van een exploitatievergunning voor een coffeeshop als hij in aanmerking zou komen voor een exploitatievergunning voor een koffie/theehuis in hetzelfde pand en de omstandigheid dat hij laatstgenoemde vergunning bij besluit van 20 november 2000 heeft verkregen, niet met zich brengen dat appellant niet kon worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Indien hij alsnog een exploitatievergunning voor een coffeeshop zou kunnen krijgen, zou hij er de voorkeur aan kunnen geven zijn pand verder als coffeeshop te gebruiken. In hoeverre hij dan ook nog gebruik zou kunnen maken van de thans verleende vergunning voor exploitatie van een koffie/-theehuis, kan bij de toetsing of hij als belanghebbende kan worden aangemerkt, buiten beschouwing blijven. Nu appellant de bezwaarprocedure inzake het verkrijgen van een exploitatievergunning voor een coffeeshop heeft voortgezet en het bezwaar op inhoudelijke gronden ongegrond is verklaard, had de rechtbank moeten beoordelen of er aanleiding is voor het oordeel dat de burgemeester niet in redelijkheid de weigering van die vergunning heeft kunnen handhaven.
2.2. Het vooroverwogene leidt tot de slotsom dat het hoger beroep gegrond is. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Nu de rechtbank niet is toegekomen aan een materiële beoordeling van het geschil zal de Afdeling de zaak met toepassing van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de Raad van State naar de rechtbank terugwijzen.
2.3. De Afdeling zal de beslissing omtrent de proceskostenveroordeling in hoger beroep reserveren tot de einduitspraak van de rechtbank. Ook over de proceskostenveroordeling in beroep zal zij dienen te oordelen.
2.4. Een redelijke toepassing van artikel 43, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt met zich dat het griffierecht door de Secretaris van de Raad van State aan appellant wordt terugbetaald.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 3 augustus 2001, HOREC 01/127-LUG;
II. wijst de zaak naar de rechtbank terug;
III. stelt de door appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten vast op een bedrag van € 644,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent vergoeding van deze kosten;
IV. gelast dat de Secretaris van de Raad van State aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde recht (€ 154,29) terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Offers w.g. Zwemstra
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2002
91-421.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,