ECLI:NL:RVS:2002:AE0711

Raad van State

Datum uitspraak
27 maart 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200102122/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit burgemeester en wethouders van Andijk inzake handhaving gebruik allesbrander

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen een besluit van de burgemeester en wethouders van Andijk. De appellant had verzocht om handhavend op te treden tegen het gebruik van een allesbrander door zijn buurman. De burgemeester en wethouders hebben dit verzoek afgewezen, maar hebben later, na bezwaar van de appellant, besloten dat de buurman de schoorsteen van de allesbrander moest verlengen. De rechtbank te Alkmaar verklaarde het beroep van de appellant ongegrond. Hierop heeft de appellant hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft op 27 maart 2002 uitspraak gedaan. De appellant betoogde dat de rechtbank had miskend dat de opgelegde last niet voldoende was om de overlast te beëindigen. De Raad van State oordeelde echter dat de burgemeester en wethouders op het moment van de beslissing op bezwaar konden menen dat de opgelegde last de overlast zou beëindigen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

De Raad van State concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een lid van de enkelvoudige kamer, mr. J.H.B. van der Meer, in aanwezigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

200102122/1.
Datum uitspraak: 27 maart 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Alkmaar van 19 maart 2001 in het geding tussen:
appellant
en
Burgemeester en wethouders van Andijk.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 juli 1999 hebben burgemeester en wethouders van Andijk (hierna: burgemeester en wethouders) afwijzend beslist op het verzoek van appellant om handhavend op te treden tegen het gebruik door zijn buurman […] (hierna: […]) van een allesbrander op het perceel [lokatie] te [woonplaats].
Bij besluit van 10 februari 2000 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door appellant gemaakte bezwaar gegrond verklaard en […] onder oplegging van een dwangsom gelast de schoorsteen waarop de allesbrander is aangesloten te verlengen tot 0,5 m boven de goot van het achterliggende hoofdgebouw, een en ander conform een bij dat besluit gevoegde situatietekening. Dit besluit en het advies van commissie voor Bezwaar en Beroep, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 19 maart 2001, verzonden op die dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Alkmaar (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 27 april 2001, bij de Raad van State ingekomen op 2 mei 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 31 juli 2001 heeft […] een memorie genomen. Bij brief van 13 september 2001 hebben burgemeester en wethouders van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 maart 2002, waar appellant in persoon en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door W.H. de Bruin en mr. M.J.P. van der Meulen, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. […] is met kennisgeving niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat burgemeester en wethouders niet hebben kunnen volstaan met de opgelegde last, omdat die geen einde zou maken aan de door hem ondervonden overlast. Dit betoog faalt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat burgemeester en wethouders ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar konden menen dat de uitvoering van de opgelegde last de gestelde overlast en daarmee de overtreding van artikel 7.3.2, aanhef en onder b, van de gemeentelijke bouwverordening zou beëindigen. Tot het opleggen van een verderstrekkende last waren zij dan ook niet gehouden.
2.2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H.B. van der Meer, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat.
w.g. van der Meer w.g. Haan
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2002
27-406-412.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,