2. Overwegingen
2.1. Appellante heeft bij brief van 22 maart 2000 verweerders verzocht bestuurlijke handhavingsmaatregelen te treffen ten aanzien van de door haar gestelde overtreding door Texplast van de bij besluit van 22 november 1993 verleende vergunning krachtens de Afvalstoffenwet wat betreft de activiteiten op het perceel Bruningweg 1-7 te Arnhem. Deze activiteiten, onder meer bestaande uit plasticrecycling en de productie van folie, werden verricht door Texplast respectievelijk een zusteronderneming van haar, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid “Snelcore B.V.” (hierna: Snelcore).
2.2. Appellante stelt dat verweerders in het bestreden besluit ten onrechte hebben overwogen dat ten tijde van het besluit in primo door Texplast geen activiteiten werden ontplooid ten aanzien waarvan zij bevoegd waren handhavend op te treden. Appellante is van mening dat verweerders het verzoek om handhavingsmaatregelen te treffen ten aanzien van activiteiten op het perceel Bruningweg 1-7 hadden dienen te beoordelen aan de hand van de situatie zoals deze gold ten tijde van het verzoek. De omstandigheid dat zij ten tijde van het bestreden besluit niet meer bevoegd waren handhavingsmaatregelen te treffen, doet daar haars inziens niet aan af.
Daarnaast heeft appellante een aantal inhoudelijke aspecten aangevoerd op grond waarvan zij stelt dat het primaire besluit onrechtmatig is.
2.2.1. Verweerders stellen dat zij ten tijde van het bestreden besluit niet meer bevoegd waren om handhavingsmaatregelen te treffen ten aanzien van activiteiten op het perceel Bruningweg 1-7, aangezien een deel van de activiteiten waarvoor bij besluit van 22 november 1993 vergunning krachtens de Afvalstoffenwet was verleend, intussen was verplaatst naar een andere locatie, in verband waarmee deze vergunning bij besluit van 30 mei 2000 is ingetrokken. Ten aanzien van de op het perceel resterende activiteiten, die door Snelcore worden ontplooid, zijn burgemeester en wethouders van Arnhem het bevoegde gezag geworden. Burgemeester en wethouders van Arnhem hebben bij besluit van 10 april 2001 aan Snelcore een milieuvergunning verleend. Zij zijn dan ook het bevoegde gezag wat betreft handhaving van de vergunning, aldus hebben verweerders overwogen.
2.3. De Afdeling stelt vast dat appellante niet heeft betwist dat verweerders ten tijde van de beslissing op bezwaar niet het ter zake van handhaving bevoegde gezag waren. Haar beroep richt zich tegen het feit dat verweerders dit moment bepalend hebben geacht voor het vaststellen van hun bevoegdheid en derhalve voor de beoordeling in bezwaar van hetgeen appellante heeft ingebracht tegen de weigering bestuurlijke handhavingsmaatregelen te treffen.
De Afdeling overweegt dat verweerders ingevolge artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht bij hun beslissing op bezwaar een volledige heroverweging van hun primaire besluit tot uitgangspunt dienden te nemen. Dat uitgangspunt houdt onder meer in dat zij hadden te beslissen op basis van de feiten en omstandigheden die zich voordeden op het moment van het nemen van het besluit op bezwaar. In dit geval bestaat geen grond voor het oordeel dat op dit uitgangspunt uitzondering moest worden gemaakt. In hetgeen appellante heeft aangevoerd bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat het besluit van verweerders zich niet verdraagt met het bepaalde in artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht. Nu verweerders niet langer bevoegd waren besluiten te nemen ten aanzien van de inrichting hebben zij op goede gronden afgezien van het alsnog opleggen van de door appellante gewenste last onder dwangsom. De inhoudelijke bezwaren ten aanzien van het primaire besluit behoeven in verband hiermee geen bespreking.
Verweerders hebben evenwel het bezwaar van appellante ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in plaats van ongegrond. Aan haar bezwaarschrift kleefden immers geen gebreken op grond waarvan geoordeeld moet worden dat het niet door verweerders kon worden ontvangen. Gelet hierop is het beroep gegrond, in verband waarmee het bestreden besluit wordt vernietigd. Nu verweerders niets anders kunnen doen dan het bezwaar alsnog ongegrond te verklaren, ziet de Afdeling aanleiding toepassing te geven aan artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en zelf in de zaak te voorzien.
2.3. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.