2. Overwegingen
2.1. Bij het bestreden besluit is door verweerders een oprichtings-vergunning verleend voor het houden van 2.688 vleesvarkens in een Groen Label-stal (BB 93.06.010v1). Verweerders hebben de gevraagde vergunning geweigerd voor het houden van 1.728 vleesvarkens.
2.2. Artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu kan worden geweigerd. Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, kan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen worden verleend. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden aan een vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn ter bescherming van het milieu. Voorzover door het verbinden van voorschriften aan de vergunning de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, niet kunnen worden voorkomen, worden aan de vergunning de voorschriften verbonden, die de grootst mogelijke bescherming bieden tegen die gevolgen, tenzij dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd.
Hieruit volgt dat de vergunning moet worden geweigerd, indien de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken door het stellen van voorschriften en beperkingen niet kunnen worden voorkomen dan wel niet voldoende kunnen worden beperkt.
Bij de toepassing van de artikelen 8.10, eerste lid, en 8.11 van de Wet milieubeheer komt verweerders een zekere beoordelingsvrijheid toe, die haar begrenzing onder meer vindt in hetgeen voortvloeit uit de meest recente algemeen aanvaarde milieutechnische inzichten.
2.3. Appellanten sub 1 tot en met 4 stellen in de eerste plaats dat de aanvraag onvolledig is en door verweerders ten onrechte in behandeling is genomen.
De Afdeling ziet in hetgeen appellanten hebben aangevoerd geen grond voor het oordeel dan de aanvraag niet voldoet aan het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer of dat verweerders niet in redelijkheid hebben kunnen stellen dat de aanvraag voldoende informatie bevat om een goede beoordeling van de gevolgen voor het milieu ten gevolge van het in werking zijn van de inrichting mogelijk te maken.
2.4. Appellanten sub 2 en 3 stellen dat de grondslag van de aanvraag is verlaten nu vergunning is verleend voor het houden van 2.688 vleesvarkens terwijl 4.416 varkens zijn aangevraagd.
De Afdeling overweegt hierover dat gezien de verhouding tussen het aantal aangevraagde dieren en het aantal waarvoor vergunning is verleend en in aanmerking genomen dat de aanvraag uitgaat van één stal met meerdere compartimenten en niet van verschillende stallen, geen sprake is van een andere inrichting dan aangevraagd. Dit beroepsonderdeel treft derhalve geen doel.
2.5. Appellanten sub 1 tot en met 4 voeren verder aan dat verweerders bij de beoordeling van de ammoniakdepositie ten onrechte zijn voorbijgegaan aan het gebied 'Kleine Bolspolder', dat is gelegen op circa 700 meter van de inrichting. Zij stellen dat de in artikel 3 van de "Aanwijzingsverordening voor verzuring gevoelige gebieden 1998" (hierna te noemen: de aanwijzingsverordening) opgenomen overgangsregeling in strijd is met de Interimwet ammoniak en veehouderij (verder te noemen: de Interimwet) en de daarop gebaseerde Uitvoeringsregeling en meer in het bijzonder met de in het besluit van 13 september 1996 tot wijziging van de Uitvoeringsregeling opgenomen overgangsregeling. Naar hun mening is het onjuist dat verweerders op basis van de overgangsregeling uit de aanwijzingsverordening bij de beoordeling van de onderhavige aanvraag geen rekening hebben gehouden met de aanwijzing van de Kleine Bolspolder als voor verzuring gevoelig gebied.
2.5.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling ammoniak en veehouderij van de ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, zoals dit sedert de wijziging van de Uitvoeringsregeling, bij besluit van 17 augustus 1996 (Stcrt. 1996, 177), luidde, worden voor de toepassing van de Interimwet en de daarop berustende bepalingen als voor verzuring gevoelig gebied aangemerkt bossen, natuurterreinen en landschapselementen, die zijn gelegen op voor verzuring gevoelige grond en:
a. een oppervlakte hebben van ten minste 5 ha, dan wel
b. door de gemeenteraad bij verordening krachtens de Gemeentewet op een bijbehorende kaart als voor verzuring gevoelig gebied zijn aangewezen.
Deze wijziging van artikel 2, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling is in werking getreden op 1 december 1996. In artikel II van het besluit tot deze wijziging van de Uitvoeringsregeling is bepaald dat gedurende 6 maanden na het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling artikel 2, eerste lid, onder b, en tweede lid, van de Uitvoeringsregeling van overeenkomstige toepassing is met betrekking tot bossen, natuurterreinen en landschapselementen, die zijn gelegen op voor verzuring gevoelige grond en die als voor verzuring gevoelig zijn aangewezen op een kaart, behorende bij het ontwerp van een verordening als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder b, van die regeling, dat ter vaststelling bij de gemeenteraad is ingediend.
2.5.2. De raad van de gemeente Steenbergen heeft op 23 mei 1998 de "Aanwijzingsverordening voor verzuring gevoelige gebieden, 1998" vastgesteld, waarin de Kleine Bolspolder voor de toepassing van de Interimwet en de daarop berustende bepalingen als voor verzuring gevoelig gebied is aangewezen.
In artikel 3 van genoemde verordening is een overgangsbepaling opgenomen met de strekking dat de verordening niet van toepassing is bij de beoordeling van aanvragen om vergunning krachtens de Wet milieubeheer die voor 9 januari 1998 ter secretarie zijn ingekomen. Nu de onderhavige aanvraag op 12 juni 1997 bij verweerders is ingekomen, hebben verweerders op grond van deze overgangsbepaling de als voor verzuring gevoelig gebied aangewezen Kleine Bolspolder niet bij de beslissing op aanvraag betrokken.
2.5.3. Gelet op de verschillende situaties die de overgangsbepalingen uit artikel II van het besluit en artikel 3 van de verordening regelen, bestaat er naar het oordeel van de Afdeling op dit punt geen strijd tussen de verordening en de Uitvoeringsregeling.
Voorzover is aangevoerd dat de in artikel 3 van de verordening opgenomen overgangsregeling in strijd is met de strekking van de Interimwet in samenhang met de Uitvoeringsregeling, omdat in beginsel als voor verzuring gevoelig aangewezen gebieden niet worden beschermd, overweegt de Afdeling als volgt. Uit artikel 2, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling volgt dat het de gemeenten binnen de randvoorwaarden van de Uitvoeringsregeling vrij staat een bos, natuurterrein of landschapselement van deze omvang als voor verzuring gevoelig gebied aan te wijzen en het tijdstip te bepalen wanneer met deze aangewezen gebieden rekening moet worden gehouden. Dat met de als zodanig wel aangewezen voor verzuring gevoelige gebieden geen rekening behoeft te worden gehouden in reeds lopende vergunningprocedures, ligt in het verlengde van de bevoegdheid om het tijdstip te bepalen wanneer de verordening in werking zal treden. Gelet op de omstandigheid dat de gemeenteraad bevoegd is te bepalen of en zo ja op welk tijdstip een gebied als voor verzuring gevoelig gebied wordt aangewezen, is artikel 3 van de verordening niet strijdig met de Interimwet en de daarop gebaseerde Uitvoeringsregeling. Dit betekent dat verweerders artikel 3 van de verordening terecht hebben toegepast.
Niet betwist is dat, indien het gebied 'Kleine Bolspolder' bij de beoordeling van de onderhavige aanvraag niet als voor verzuring gevoelig gebied in aanmerking kan worden genomen, de Interimwet zich niet verzet tegen vergunningverlening. De betrokken beroepsgrond treft geen doel.
2.6. Appellanten sub 1 tot en met 3 stellen verder dat verweerders bij de beoordeling van de aanvraag ten onrechte zijn uitgegaan van een Groen Label-stalsysteem, nu de Groen Label erkenning voor het aangevraagde staltype BB 93.06.010 is ingetrokken.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting stelt de Afdeling vast dat appellant sub 5 heeft beoogd vergunning te verkrijgen voor het stalsysteem BB 93.06.010v1, welk stalsysteem op grond van vergunningvoorschrift 9.1.1 in het onderhavige geval ook daadwerkelijk is voorgeschreven. Niet in geschil is dat dit staltype is erkend door de Stichting Groen Label. Dit stalsysteem is een recentere, verbeterde versie van het door appellanten genoemde staltype. Ook deze beroepsgrond treft geen doel.