ECLI:NL:RVS:2002:AE0666
Raad van State
- Eerste aanleg - meervoudig
- W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd
- M. Oosting
- M.G.J. Parkins-de Vin
- A.J. Soede
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de bevoegdheid van de Minister van Volkshuisvesting inzake geluidshinder en saneringswerkzaamheden
In deze zaak hebben de burgemeester en wethouders van Gorssel, appellanten, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, verweerder, dat op 11 januari 2001 is genomen. Dit besluit verklaarde het bezwaar van appellanten tegen eerdere besluiten van 14 juni 2000 ongegrond. De besluiten van 14 juni 2000 betroffen de vaststelling van de ten hoogste toelaatbare waarden van de geluidbelasting vanwege een spoorweg en de daarbij behorende maatregelen. Appellanten stelden dat er onvoldoende financiële waarborgen waren voor de uitvoering van de saneringswerkzaamheden die voortvloeien uit deze besluiten. Zij wezen op de verwachtingen die bij bewoners waren gewekt over de subsidiering van deze werkzaamheden, en gaven aan dat zij aanzienlijke bedragen moesten reserveren om de sanering te kunnen uitvoeren.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat verweerder niet bevoegd was om hogere waarden voor de geluidbelasting vast te stellen in het geval van een bestaande situatie. Dit leidde tot de conclusie dat het besluit van 14 juni 2000, kenmerk MBG 2000064240, onbevoegd was genomen. De Afdeling heeft het bestreden besluit vernietigd voor zover het de ongegrondverklaring van het bezwaar tegen het besluit in primo betreft. De Afdeling heeft verder geoordeeld dat het bezwaar van appellanten tegen het besluit van 14 juni 2000 gegrond is en heeft dit besluit herroepen. De uitspraak is gedaan in het openbaar op 27 maart 2002.
De Afdeling heeft geen proceskosten voor vergoeding in aanmerking gevonden en heeft bepaald dat de Staat der Nederlanden het griffierecht aan appellanten vergoedt. De uitspraak is ondertekend door de voorzitter en de leden van de Afdeling, in tegenwoordigheid van de ambtenaar van Staat.