ECLI:NL:RVS:2002:AE0457

Raad van State

Datum uitspraak
30 januari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200106367/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • B. van Wagtendonk
  • H. Troostwijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en opvang door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 30 januari 2002 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een asielzoekster tegen een eerdere uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage. De appellante had een verzoek ingediend bij het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) om opvang te krijgen op basis van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 1997 (Rva 1997). Dit verzoek werd op 26 oktober 2001 afgewezen, waarna de appellante in beroep ging. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond op 14 december 2001, wat leidde tot het hoger beroep bij de Raad van State.

De Raad van State overwoog dat de Afdeling zich kan beperken tot de beoordeling van de aangevoerde grieven, zoals bepaald in artikel 91 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De Afdeling concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het COA zich op het standpunt mocht stellen dat er geen zeer schrijnende humanitaire omstandigheden waren die opvang vereisten. De appellante had aangevoerd dat medische omstandigheden aanleiding gaven voor opvang, maar de Raad van State oordeelde dat het COA niet verplicht was om opvang te verlenen, aangezien de omstandigheden niet als zeer schrijnend konden worden aangemerkt.

De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep kennelijk ongegrond. De Raad van State benadrukte dat de procedure voor het indienen van een tweede asielaanvraag geen recht op opvang biedt, tenzij er sprake is van zeer schrijnende omstandigheden. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

Raad
van State
200106367/1.
Datum uitspraak: 30 januari 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellante],
appellante,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's?Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 14 december 2001 in het geding tussen:
appellante
en
het Centraal Orgaan opvang asielzoekers.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 oktober 2001 heeft het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: het COA) een verzoek van appellante haar in het kader van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 1997 (hierna: de Rva 1997) opvang te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 14 december 2001, verzonden op 18 december 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te ’s?Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij faxbericht, bij de Raad van State binnengekomen op 27 december 2001, hoger beroep ingesteld. Dit faxbericht is aangehecht.
Bij faxbericht van 9 januari 2002 heeft het COA een reactie ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 3a van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: de Wet COA), zoals deze met ingang van 1 april 2001 luidt, zijn de afdelingen 1, 3 en 4 van hoofdstuk 7 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) onder meer van toepassing op besluiten in het kader van het onthouden dan wel de beëindiging van verstrekkingen bij of krachtens de Wet COA.
2.2. De Afdeling kan zich ingevolge het bepaalde bij artikel 91, eerste lid, van de Vw 2000, bij haar uitspraak beperken tot een beoordeling van de aangevoerde grieven.
Ingevolge het tweede lid kan de Afdeling zich, indien zij oordeelt dat een aangevoerde grief niet tot vernietiging kan leiden, bij de vermelding van de gronden van haar uitspraak beperken tot dit oordeel.
2.3. In de geschiedenis van de totstandkoming van de Vw 2000, meer in het bijzonder van artikel 91 - gewezen wordt op de Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 1998-1999, 26 732, nr. 3, p. 9-12 - is te lezen dat is gekozen voor een beperkte vorm van hoger beroep die de Afdeling in staat stelt om grote aantallen zaken, waarin geen vragen spelen die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, op snelle en doelmatige wijze af te doen. De gewone behandeling wordt gereserveerd voor zaken waarin dergelijke vragen wel zijn gerezen.
2.4. Ingevolge artikel 3 van de Wet COA is het COA onder meer belast met de materiële en immateriële opvang van asielzoekers.
Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Rva 1997, zoals gewijzigd bij besluit van de Staatssecretaris van Justitie van 9 oktober 1998
(Stcrt. 1998, nr. 194, p. 7), geeft de indiening van een tweede of volgende asielaanvraag geen recht op opvang.
2.5. In paragraaf C5/20.4.3 in de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc 2000) wordt, voor zover thans relevant, het volgende vermeld:
Wanneer indieners van een tweede of volgende aanvraag naar het oordeel van de Immigratie- en Naturalisatiedienst in zeer schrijnende humanitaire omstandigheden verkeren, zal de Immigratie- en Naturalisatiedienst het Centraal Orgaan opvang asielzoekers hiervan in kennis stellen en adviseren om toch opvang te bieden.
Van zeer schrijnende humanitaire omstandigheden is in ieder geval sprake:
(...)
c. in individuele gevallen bij medische omstandigheden waarin ten behoeve van de direct medisch noodzakelijke noodhulp, opvang van de betreffende vreemdeling en/of zijn gezinsleden in een voorziening van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers noodzakelijk is.
2.6. Appellante heeft verzocht wegens medische omstandigheden tot de opvang te worden toegelaten. Zij klaagt in het hoger-beroepschrift onder 4 dat de rechtbank, nu een deugdelijk toetsingskader ontbreekt voor de beantwoording van de vraag of sprake is van zeer schrijnende omstandigheden die aanleiding geven een asielzoeker niettemin opvang te verlenen, ten onrechte heeft geoordeeld dat het COA zich op het standpunt mocht stellen dat van dergelijke omstandigheden geen sprake was.
2.6.1. In de hiervoor aangehaalde passage van de Vc 2000 wordt aangegeven, wanneer in ieder geval wordt aangenomen dat sprake is van zeer schrijnende humanitaire omstandigheden, op grond waarvan niettemin opvang wordt geboden. Ook medische omstandigheden worden vermeld. De wijze waarop dat is gebeurd is niet zo onbepaald, dat de rechtbank in verband daarmee niet tot het oordeel heeft mogen komen dat het COA niet gehouden was om appellante opvang te verlenen. Duidelijk is dat zulke opvang door de Staatssecretaris van Justitie alleen bedoeld is voor direct medisch noodzakelijke noodhulp. Dat ten aanzien van appellante daaraan behoefte bestaat, heeft het COA niet hoeven aannemen.
2.7. Hetgeen in het hoger-beroepschrift onder 5 en 6 wordt aangevoerd, stelt geen rechtsvragen aan de orde die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven. Hetgeen daarin is aangevoerd kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Met dat oordeel kan, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000 worden volstaan.
2.8. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en
mr. B. van Wagtendonk en mr. H. Troostwijk, Leden,
in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Groeneweg
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2002
32-348.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,