ECLI:NL:RVS:2002:AE0391

Raad van State

Datum uitspraak
20 maart 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200101693/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de beslissing van burgemeester en wethouders over bouwvergunning en vrijstellingen voor bijgebouw

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beslissing van de burgemeester en wethouders van Nederhorst den Berg met betrekking tot een bouwvergunning en vrijstellingen voor een bijgebouw. De burgemeester en wethouders hadden op 22 december 1998 een bouwvergunning verleend voor het oprichten van een bijgebouw, dat onder andere bedoeld was voor het stallen van twee paarden. Dit besluit werd op 31 maart 1999 door hen gehandhaafd, ondanks een bezwaar van Teunizen en anderen, omdat er geen beroep tegen was ingesteld. Hierdoor verkreeg de bouwvergunning formele rechtskracht.

De zaak kwam aan de orde toen de burgemeester en wethouders op 25 april 2000 ambtshalve vrijstellingen verleenden voor het bijgebouw, omdat zij tot de conclusie waren gekomen dat de eerder verleende bouwvergunning in strijd was met de bestemmingsplanvoorschriften. De vrijstellingen werden gehandhaafd bij een beslissing op bezwaar op 20 juli 2000. De appellanten, die in hoger beroep gingen, stelden dat de vrijstellingen onterecht waren verleend, omdat het gezamenlijk oppervlak aan bijgebouwen de toegestane maat overschreed.

De rechtbank te Amsterdam had op 26 februari 2001 het beroep van de appellanten gegrond verklaard en de beslissing van de burgemeester en wethouders vernietigd. Tegen deze uitspraak stelden de appellanten hoger beroep in. Tijdens de zitting op 12 februari 2002 werd duidelijk dat de appellanten geen procesbelang hadden bij de toetsing van de aangevallen uitspraak, omdat de bouwvergunning al formele rechtskracht had en het bijgebouw geacht moest worden legaal te zijn opgericht. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verklaarde het hoger beroep dan ook niet-ontvankelijk.

De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 20 maart 2002.

Uitspraak

200101693/1.
Datum uitspraak: 20 maart 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
(…) en (…), wonend te (…),
appellanten,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 26 februari 2001 in het geding tussen:
(…), wonend te Nederhorst den Berg,
en
burgemeester en wethouders van Nederhorst den Berg.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 april 2000 hebben burgemeester en wethouders van Nederhorst den Berg (hierna: burgemeester en wethouders) (…) op grond van het bepaalde in de artikelen 4, lid A II, onder d, en 28, lid 1, van de voorschriften van het bestemmingsplan “Overmeer-Blijkpolder” (hierna: het bestemmingsplan) ambtshalve vrijstelling verleend ten behoeve van het gezamenlijk oppervlak aan bijgebouwen op het perceel (…) (hierna: het perceel).
Bij besluit van 20 juli 2000 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door (…) gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 26 februari 2001, verzonden op die dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door (…) ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en het besluit van burgemeester en wethouders van Nederhorst den Berg van 25 april 2000 herroepen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 april 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 16 oktober 2001. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 7 november 2001 heeft (…) een memorie van antwoord ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 februari 2002, waar appellanten in persoon, bijgestaan door (…), gemachtigde, en (…) in persoon, bijgestaan door mr. ing. A.P.J. Timmermans, gemachtigde, zijn verschenen. Daar zijn tevens gehoord burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. W.R. Bosch, ambtenaar der gemeente.
2. Overwegingen
2.1. Bij besluit van 22 december 1998 hebben burgemeester en wethouders aan (…) bouwvergunning verleend voor het oprichten van een bijgebouw, ondermeer voor het stallen van twee paarden, op het perceel. Bij besluit van 31 maart 1999 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door Teunizen en anderen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit is geen beroep ingesteld, zodat de verleende bouwvergunning formele rechtskracht heeft gekregen. Thans is in het geding de door burgemeester en wethouders bij besluit van 25 april 2000 ambtshalve aan (…) verleende binnenplanse vrijstellingen voor dat bijgebouw, zoals gehandhaafd bij hun beslissing op bezwaar van 20 juli 2000. Burgemeester en wethouders zijn tot de ambtshalve vrijstellingverlening overgegaan, omdat zij bij nader inzien tot de conclusie zijn gekomen dat de vermelde bouwvergunning was verleend in strijd met artikel 4, lid A, onder I.d.2, van de bij het bestemmingsplan behorende planvoorschriften, waarin staat dat het gezamenlijk oppervlak aan bijgebouwen per woning buiten het bebouwingsvlak voor ééngezinshuizen ten hoogste 45 m2 mag bedragen. Na realisering van het bijgebouw wordt die maat echter met 20,35 m2 overschreden.
2.2. In hoger beroep komen appellanten op tegen de aangevallen uitspraak waarbij de rechtbank op inhoudelijke gronden de beslissing op bezwaar, waarbij de vermelde vrijstellingen zijn gehandhaafd, heeft vernietigd en het primaire besluit tot verlening van de vrijstellingen heeft herroepen. Ambtshalve overweegt de Afdeling dat appellanten geen procesbelang hebben bij de toetsing in hoger beroep van de aangevallen uitspraak. Door die uitspraak zijn zij immers niet in een slechtere positie komen te verkeren, nu ook zonder die vrijstelling het bijgebouw, in aanmerking genomen de formele rechtskracht van de daarvoor verleende bouwvergunning, geacht moet worden legaal te zijn opgericht. Van de door appellanten gevreesde aanschrijving tot afbraak van het bijgebouw wegens de herroeping van de vrijstelling kan dus geen sprake zijn.
2.3. Nu appellanten geen procesbelang hebben bij de toetsing van de aangevallen uitspraak in hoger beroep, moet het hoger beroep niet?ontvankelijk worden verklaard.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.E. van der Does, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Does w.g. Haan
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2002
27-398.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,