2. Overwegingen
2.1. Niet in geschil is - en ook de Afdeling gaat daarvan uit - dat naar aanleiding van de op 14 april 1999 door appellant gedane melding op 10 juni 1999 een vrijstelling van rechtswege is ontstaan als bedoeld in artikel 42, zevende lid, van de Woningwet. Burgemeester en wethouders hebben het bestaan daarvan medegedeeld in de beslissing op het bezwaarschrift van 19 januari 2000.
2.2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak overwogen dat de van rechtswege verleende vrijstelling door (…) inhoudelijk in beroep kon worden aangevochten, omdat het bestaan daarvan eerst bij de beslissing op bezwaar is vastgesteld. Hieraan doet naar het oordeel van de rechtbank niet af dat zij in beginsel bezwaar hadden kunnen maken tegen de van rechtswege verleende vrijstelling. Tegen dit oordeel richt zich het hoger beroep.
2.3. Ingevolge artikel 7:1 juncto artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) dient een belanghebbende, alvorens tegen een besluit beroep in te stellen, tegen dat besluit bezwaar te maken. (…) hadden dan ook, in plaats van rechtstreeks beroep in te stellen, eerst bezwaar dienen te maken tegen de van rechtswege verleende vrijstelling. Daaraan doet, anders dan de rechtbank heeft overwogen, niet af dat het bestaan van de vrijstelling van rechtswege eerst in de beslissing op bezwaar van 19 januari 2000 is geconstateerd en medegedeeld. Mitsdien had de rechtbank het schrijven van 29 februari 2000 op de voet van artikel 6:15 van de Awb - ter behandeling als bezwaarschrift - dienen door te zenden naar het dagelijks bestuur. De rechtbank heeft dit miskend. Het hoger beroep is derhalve gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Op grond van de navolgende overwegingen ziet de Afdeling geen aanleiding om, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het schrijven van 29 februari 2000 alsnog ter behandeling als bezwaarschrift door te zenden aan het dagelijks bestuur.
2.4. De Afdeling stelt vast dat het als bezwaarschrift aan te merken beroepschrift van 29 februari 2000 (…) en (…) vermeldt als de indieners daarvan. De gronden daarvan zijn bij schrijven van 3 april 2000 ingediend. Daarbij is tevens een volmacht meegezonden, waarin staat vermeld dat genoemde vereniging volmacht verstrekt aan (…) (hierna: (…) ),(…) en (…) om de vereniging in de procedure(s) met betrekking tot de onderhavige aangelegenheid te vertegenwoordigen. Bij gebreke van gegevens kan de Afdeling niet vaststellen of er sprake is van een vereniging, en zo ja, of die bevoegdelijk is vertegenwoordigd. Dit kan hier echter in het midden blijven, nu in ieder geval Van der Welle als omwonende is aan te merken als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb en hij in die hoedanigheid, mede gelet op de inhoud van het schrijven van 3 april 2000, kennelijk heeft beoogd mede ook voor zichzelf bezwaar te maken.
2.5. De Afdeling stelt verder vast dat het bezwaarschrift van 29 februari 2000 weliswaar ruimschoots buiten de daarvoor geldende termijn van zes weken is ingediend, doch nu aangenomen moet worden dat Van der Welle eerst door de mededeling in de beslissing op bezwaar van 19 januari 2000 wetenschap heeft gekregen van de van rechtswege verleende vrijstelling, is de Afdeling van oordeel dat hij zijn bezwaren heeft ingediend zo spoedig als redelijkerwijs van hem verlangd kon worden. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat hangende de bezwaartermijn tegen de van rechtswege verleende vrijstelling door het dagelijks bestuur het besluit van 8 juli 1999 is genomen, waarbij afwijzend op de melding is gereageerd. Voor Van der Welle behoefde op dat moment geen aanleiding (meer) te bestaan voor het maken van bezwaar.
2.6. Gelet op hetgeen in 2.4. en 2.5. is overwogen, lag derhalve een ontvankelijk bezwaarschrift tegen de van rechtswege verleende vrijstelling voor.
2.7. Het dagelijks bestuur heeft inmiddels het besluit van 11 juli 2001 genomen. Dat besluit moet, anders dan appellant heeft betoogd, worden aangemerkt als een beslissing op bezwaar, nu dit een heroverweging vormt van de van rechtswege verleende vrijstelling. Het hoger beroep van appellant moet ingevolge het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, juncto artikel 6:24, eerste lid, van de Awb geacht worden mede tegen dit besluit te zijn gericht.
2.8. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het dagelijks bestuur in de beslissing op bezwaar van 11 juli 2001 de van rechtswege verleende vrijstelling terecht herroepen, omdat er geen sprake is van een meldingplichtig, maar van een bouwvergunningplichtig bouwwerk. Niet in geschil is - en ook de Afdeling stelt vast - dat het bouwwerk in ieder geval de maximaal toegestane hoogte voor meldingplichtige bouwwerken van 2.70 m overschrijdt. Het beroep tegen dit besluit is dan ook ongegrond.
2.9. Het dagelijks bestuur dient op de na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.