inhoudelijke beoordeling
2.9. Het uitgangspunt bij het vaststellen van verstedelijkingscontouren voor kernen in en grenzend aan het CVN is dat ter bescherming van de kwaliteit en omvang van het CVN de stedelijke activiteiten in of in de richting van het CVN worden begrensd. De maximale bebouwingscontouren moeten als absolute bebouwingsgrenzen worden gezien. Er zijn enige algemene criteria opgesteld voor de bepaling van de contouren:
“Vooropgesteld moet worden dat het gaat om een nadere uitwerking van de op de streekplankaart aangegeven begrenzing van het CVN en niet om nieuwe grenzen. Zoals ook in het streekplan zelf al is vermeld, is de begrenzing van het CVN reeds definitief vastgelegd door middel van de op de streekplankaart opgenomen streekplandeelgebiedbegrenzing. Dit betekent dat grote elementen die nu net in het CVN liggen, niet alsnog bij het stedelijk gebied worden getrokken.
Het uitgangspunt van bescherming van het CVN verschaft hier het kader voor de bepaling waar wel en waar niet meer bebouwd mag worden. Enerzijds wordt aldus het kwetsbare CVN beschermd, anderzijds wordt zo voorkomen dat stedelijke en dorpsfuncties penetreren in het CVN.
De huidige (op de streekplankaart aangegeven) grens tussen dorps/stadsgebied alsmede vigerende bestemmingsplannen zijn in principe bepalend voor de contour.
Door de PPC geaccordeerde ontwerpbestemmingsplannen voor te bebouwen gebied zijn medebepalend voor de contour.
Bij kernen die tegen het CVN aanliggen en die voldoende ruimte hebben om aan niet aan het CVN grenzende zijden van de kern uit te breiden, is de contour in het algemeen iets strakker getrokken dan bij kernen die geheel door het CVN zijn omsloten en die toch enig soelaas voor de toekomst geboden moet worden.”
2.10. De Gelderse milieufederatie en andere bestrijden de vastgestelde ligging van een drietal contouren. Het betreft (delen van) de contouren van Rheden, Renkum en Arnhem.
2.10.1. Ten aanzien van de contour van Rheden stellen appellanten zich op het standpunt dat gronden rondom de Rhederhof ten onrechte binnen de contour liggen, dat wil zeggen buiten het CVN zijn gehouden. De Rhederhof is een zeer gaaf restant van een landgoed dat beschermd dient te worden en functioneel een deel van het CVN is.
2.10.2. De contour is, voor zover van belang, als volgt beschreven:
“De contour wordt in principe bepaald door het beloop van de voormalige rijksweg, die langs de noordzijde van de kern ligt en in wezen de begrenzing vormt tussen het door stedelijke ontwikkelingen geoccupeerde gebied ten zuiden daarvan en het open overgangsgebied van de Veluwezoom. De uitstulpingen ten noorden van die weg omsluiten overwegend stedelijke uitlopers van het bebouwingsgebied van de kerngebieden van deze dorpen en komen vrijwel geheel overeen met de uitstulpingen zoals die ook reeds op de streekplankaart zijn aangegeven. De contour is dientengevolge niet overal op de voormalige rijksweg gelegd.”
2.10.3. Aan de noordwestzijde van Rheden ligt het landgoed Rhederhof. Mede gelet op het deskundigenbericht, stelt de Afdeling vast dat de verstedelijkingscontour ook een deel van de Rhederhof omvat. Ter zitting hebben verweerders verklaard dat de contour overeenkomt met de grens tussen de woonfunctie en het landelijk gebied op de streekplankaart, hetgeen door appellanten wordt bestreden. Gezien de schaal van de streekplankaart is een en ander hieruit echter niet met zekerheid af te leiden. Voorts neemt de Afdeling in aanmerking dat uit de omschrijving van de contour volgt dat de zogenoemde stedelijke uitstulpingen niet geheel overeenkomen met de uitstulpingen (bebouwing) op de streekplankaart. Verweerders dienden dan ook aan te geven waarom zij, gelet op het uitgangspunt dat aan de contour ten grondslag ligt, te weten de bescherming van de kwaliteit en omvang van het CVN, de contour om het desbetreffende gedeelte van de Rhederhof hebben gelegd. Hieromtrent is door verweerders in de stukken noch ter zitting iets gesteld. Dit klemt te meer, nu ter zitting is gebleken dat op de desbetreffende gronden door middel van een procedure ingevolge artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, reeds tijdelijke bebouwing ten behoeve van een asielzoekerscentrum is opgericht.
2.10.4. Het bestreden besluit ontbeert derhalve op dit punt een deugdelijke motivering. Het beroep is in zoverre gegrond en het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd.
2.10.5. Ten aanzien van de contour van Renkum stellen appellanten zich op het standpunt dat het wenselijk is om het industrieterrein Beukenlaan, gelegen ten westen van de kern, buiten de contour te houden aangezien dit terrein midden in het Renkumse Beekdal ligt en de mogelijkheid van sanering van dit terrein moet worden opengehouden.
2.10.6. De contour is, voor zover van belang, als volgt beschreven:
“De contour is, gezien de ligging van deze enclave temidden van een landschappelijk bijzonder waardevol bosareaal, strak om het door woonbebouwing geoccupeerde gebied getrokken. Ook aan de westzijde is de contour op de Utrechtseweg gesitueerd.”
2.10.7. Op de streekplankaart is het desbetreffende bedrijventerrein aangewezen voor de werkfunctie. Gelet op de stukken en hetgeen hieromtrent ter zitting is gesteld, stelt de Afdeling vast dat de contour nauwkeurig de feitelijke begrenzing van het bedrijventerrein volgt.
In dit verband hebben appellanten niet aannemelijk gemaakt dat bij het bepalen van de ligging van de contour niet is voldaan aan de gestelde criteria. De door appellanten gestelde omstandigheid dat er plannen zijn om op termijn de natuurwaarden ter plaatse te herstellen doet aan dit oordeel niet af. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat van concrete plannen of voornemens in die richting niet is gebleken.
Het beroep is in zoverre ongegrond.
2.10.8. Ten aanzien van de contour van Arnhem stellen appellanten zich op het standpunt dat bij het bepalen van de contour niet is voldaan aan de hiervoor gestelde criteria. Het gebied ten noorden van de wijk de Geitenkamp, begrensd door de Beukenlaan aan de zuidzijde en de Schelmseweg aan de noordzijde, dient derhalve volgens hen buiten de contour te worden gehouden.
2.10.9. De contour is, voor zover van belang, als volgt beschreven:
“De contour is zo strak mogelijk om het stedelijk bebouwingsgebied van Arnhem-Noord getrokken en volgt daarbij voornamelijk het beloop van de Schelmseweg; de aan de noord-oostzijde te realiseren uitbreiding van de wijk Geitenkamp ligt daardoor mede binnen de contour.”
2.10.10. Gelet op de stukken en hetgeen hieromtrent ter zitting is gebleken, overweegt de Afdeling dat onweersproken is gesteld dat de desbetreffende gronden ten noorden van de wijk Geitenkamp voornamelijk agrarisch worden gebruikt en dat het geldende bestemmingsplan aan het gebied een agrarische functie met landschappelijke en natuurwaarden toekent.
In het streekplan is het betreffende gebied aangewezen als landelijk
gebied A. In landelijk gebied A is de natuur richtinggevend. De ontwikkeling van andere functies moet hier passen binnen de natuurdoelstellingen. Bij de voorliggende streekplanherziening wordt de gebiedsfunctie voor het desbetreffende gebied gewijzigd in landelijk gebied B. In landelijk gebied B is natuur de belangrijkste functie. Ontwikkelingen van andere functies mogen de beoogde natuurdoelstellingen niet frustreren. De landbouw vervult in landelijk gebied B een blijvende rol en kan zich in economisch opzicht duurzaam ontwikkelen voor zover de natuurwaarden niet worden geschaad.
Gelet op de criteria voor het bepalen van de ligging van de contouren, overweegt de Afdeling het volgende. Het desbetreffende gebied is op de streekplankaart aangeduid buiten de streekplandeelgebiedbegrenzing voor het CVN. Het uitgangspunt van bescherming van de kwaliteit en de omvang van het CVN, de huidige op de streekplankaart aangegeven grens van het stadsgebied (woonfunctie) en de vigerende bestemmingsplannen zijn hier evenwel bepalend voor de ligging van de contour. In het licht van het vorenstaande hebben verweerders onvoldoende gemotiveerd waarom zij de contour zodanig hebben vastgelegd dat het betreffende gebied hierbinnen ligt. Voorts acht de Afdeling onbegrijpelijk dat het betreffende gebied binnen evenbedoelde verstedelijkingscontour ligt, terwijl het tegelijkertijd wordt aangewezen als landelijk gebied B waar natuur de belangrijkste functie is.
Verder neemt de Afdeling in aanmerking dat niet is gebleken van door de PPC geaccordeerde ontwerpbestemmingsplannen die voorzien in woonbebouwing, die medebepalend zouden kunnen zijn voor de ligging van de contour. Voor zover verweerders aanvoeren dat een nieuwe uitbreidingslocatie nodig is omdat reeds voorziene uitbreidingslocaties in Arnhem moeten worden beperkt als gevolg van stringent beleid ten aanzien van ruimte voor de rivier de Rijn, overweegt de Afdeling dat in dit verband niet aannemelijk is gemaakt dat er niet voldoende ruimte is om aan niet aan het CVN grenzende zijden van de kern uit te breiden.
2.10.11. Gelet op het vorenstaande ontbeert het bestreden besluit derhalve op dit punt een deugdelijke motivering. Het beroep is in zoverre gegrond en het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd.
2.11. De Bewoners Kerkendelweg Kootwijk bestrijden de vastgestelde ligging van de contour van Kootwijk. Zij stellen zich op het standpunt dat hiermee ten onrechte uitbreiding van de kern ten koste van het CVN mogelijk wordt gemaakt. Voorts zijn zij van mening dat de vastgestelde ligging van de contour in strijd is met het beginsel dat uitbreiding pas aan de orde is als inbreiding niet mogelijk is.
2.11.1. In de beschrijving van de desbetreffende contour wordt gesteld dat de contour strak om de bestaande bebouwing is getrokken.
2.11.2. De Afdeling stelt vast dat de kern Kootwijk geheel door het CVN wordt omgeven. In het streekplan is Kootwijk aangewezen als kern met een lokale woonfunctie. Het gehele gebied rondom de kern is aangewezen als landelijk gebied A, waarin de natuur richtinggevend is. Anders dan in de beschrijving van de contour wordt vermeld, is de ligging van de contour zodanig bepaald dat enige uitbreiding aan de oostzijde van de kern in beginsel mogelijk wordt gemaakt.
In onderdeel 2 van de streekplanherziening (pagina 4) is bepaald dat uitbreidingslocaties ten behoeve van verstedelijking eerst dan aan bod kunnen komen nadat inbreidingslocaties zijn benut, dan wel gemotiveerd is aangetoond dat bestaande en toekomstige inbreidingslocaties niet tijdig in ontwikkeling kunnen worden genomen.
Ter zitting hebben verweerders zich op het standpunt gesteld dat deze beleidsuitspraak los moet worden gezien van de vaststelling van de contouren. De Afdeling deelt dit standpunt evenwel niet en overweegt daartoe het volgende.
Bij de voorliggende streekplanherziening hebben verweerders, zoals overwogen, de verstedelijkingscontouren voor hun rekening genomen. Hierbij hebben zij voorts - kort samengevat - het principe ‘inbreiding boven uitbreiding’ als essentiële beleidsuitspraak aangemerkt. Bij het bepalen van de contour in het concrete geval kan aan het principe ‘inbreiding boven uitbreiding’ niet zonder meer worden voorbijgegaan. De omstandigheid dat inbreidingsmogelijkheden in het kader van de vaststelling en goedkeuring van een bestemmingsplan een belangrijke rol spelen doet hieraan niet af. Nu het uitgangspunt bij het bepalen van de ligging van de contour van Kootwijk is de kwaliteit en de omvang van het CVN te beschermen, dient bij de bepaling van die contour de mogelijkheid van inbreiding te worden onderzocht. Immers, door inbreiding wordt het CVN ontzien. Gelet op de stukken en hetgeen hieromtrent ter zitting is gesteld, is niet gebleken dat verweerders de inbreidingsmogelijkheden hebben onderzocht bij het bepalen van de ligging van de contour.
2.11.3. Gelet op het vorenstaande hebben verweerders bij de voorbereiding van het bestreden besluit op dit punt niet de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen vergaard. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd.
2.12. Verweerders dienen ten aanzien van appellanten sub 3 in de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van appellanten sub 2 is van proceskosten niet gebleken. Voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van appellanten sub 1 bestaat geen aanleiding.