ECLI:NL:RVS:2002:AE0087

Raad van State

Datum uitspraak
20 februari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200102891/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verlofaanvraag voor wapenverzameling op basis van de Wet wapens en munitie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam, die op 2 mei 2001 het beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn verlofaanvraag tot het voorhanden hebben van wapens en munitie heeft afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat appellant niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat zijn verzameling van groot wapentechnisch belang was voor een bredere kring van personen. De Raad van State oordeelt dat appellant niet heeft aangetoond dat zijn verzameling van vuurwapens, waaronder het merk SKS, type 45, van belang is voor andere wapendeskundigen of een bredere groep. De Afdeling bestuursrechtspraak stelt vast dat de circulaire wapens en munitie 1997 duidelijke criteria stelt voor het verlenen van een verzamelverlof en dat appellant hier niet aan voldeed. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de aanvrager het wapentechnisch belang voor een bredere kring van personen aannemelijk moet maken, wat appellant niet heeft gedaan. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Raad
van State
200102891/1.
Datum uitspraak: 20 februari 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 2 mei 2001 in het geding tussen:
appellant
en
de Minister van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 februari 1998 heeft de korpschef van de politie Rotterdam Rijnmond de verlofaanvraag van appellant tot het voorhanden hebben van wapens en munitie behorende tot categorie III van de Wet wapens en munitie (hierna: de Wwm) afgewezen.
Bij besluit van 8 april 1999 heeft de Minister van Justitie (hierna: de Minister) het door appellant daartegen op grond van artikel 34 van de Wwm ingestelde beroep ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 2 mei 2001, verzonden op dezelfde datum, heeft de arrondissementsrechtbank te Rotterdam (hierna: de rechtbank) het door appellant tegen het besluit van de Minister ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 juni 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 14 september 2001 heeft de Minister van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 december 2001, waar appellant in persoon, bijgestaan door […] en […], en de Minister, vertegenwoordigd door J. van den Broek, ambtenaar van het ministerie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 26, eerste lid, van de Wwm is het verboden een wapen of munitie van de categorieën II en III voorhanden te hebben.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, van dit artikel is het eerste lid niet van toepassing op personen die houder zijn van een verlof als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de wet, voor zover dit verlof reikt.
Ingevolge artikel 28, eerste lid, van de Wwm wordt verlof tot het voorhanden hebben van een wapen en munitie, uitsluitend voor wapens en munitie behorend tot categorie III, verleend door de korpschef in de woon? of verblijfplaats van de aanvrager.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, van dit artikel wordt een verlof verleend indien een redelijk belang de verlening van het verlof vordert.
2.2. In de, op grond van artikel 38, tweede lid, van de Wwm vastgestelde, Circulaire wapens en munitie 1997 (hierna: de circulaire) heeft de Minister een nadere invulling gegeven aan het begrip redelijk belang. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat deze invulling niet kennelijk onredelijk of om andere redenen rechtens niet aanvaardbaar is.
2.3. Appellant, van 1992 tot eind 1997 werkzaam als medewerker van het Koninklijk Nederlands Leger en Wapen Museum te Delft, heeft verzocht om een verzamelverlof tot het voorhanden hebben van vuurwapens van het merk SKS, type 45, kaliber 7.62 x 39, nummer AH 4199/75. De Minister heeft de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd, omdat appellant niet heeft voldaan aan de in hoofdstuk B, paragraaf 4.2.3., van de circulaire opgenomen criteria voor het aannemen van een redelijk belang bij het verzamelverlof.
2.4. Het hoger beroep is in de eerste plaats gericht tegen het oordeel van de rechtbank, dat appellant onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de verzameling van groot wapentechnisch belang is voor een bredere kring van personen.
De Afdeling is van oordeel dat appellant dit onderdeel tevergeefs bestrijdt. Blijkens de circulaire dient de aanvrager het wapentechnisch belang voor een bredere kring van personen, zoals andere wapendeskundigen (wapenhandelaren en wapentechnici bij wapen- of munitiefabrieken of bij de overheid) aannemelijk te maken, bijvoorbeeld aan de hand van publicaties of voordrachten over vuurwapens. Uit de verklaringen van referenten blijkt weliswaar dat appellant, die cursussen en lezingen heeft gegeven, als deskundige kan worden aangemerkt, doch hiermee is niet aangetoond dat de beoogde verzameling van groot wapentechnisch belang is. Voorts is met de belangstelling die de Nederlandsche Vereniging tot bevordering en instandhouding van vuurwapenverzamelingen "Edouard de Beaumont" voor de beoogde verzameling heeft getoond, nog niet voldaan aan het vereiste van een bredere kring van personen. Voor zover appellant de geringe belangstelling voor de beoogde wapenverzameling wijt aan de vraagstelling die aan de door de korpschef benaderde wapendeskundigen is voorgelegd, overweegt de Afdeling deze visie niet te delen. De adviesaanvraag, zoals door de korpschef aan deze deskundigen voorgelegd, bood voldoende ruimte voor een positieve beantwoording. Dat de benaderde personen onvoldoende deskundig zouden zijn, nu het gaat om cultureel-historische wapens, acht de Afdeling niet aannemelijk gemaakt. Het vorenstaande is door de rechtbank niet miskend.
2.5. Voor zover het hoger beroep is gericht tegen het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het criterium van specialisatie uit de circulaire, is de rechtbank op juiste gronden tot de conclusie gekomen, dat het verzamelgebied niet zodanig is omschreven en afgebakend dat kan worden beoordeeld of appellant aan dit criterium voldoet. Het feit dat de verzameling van appellant uit ten hoogste tien wapens bestaat is niet bepalend voor de vraag of het te omschrijven gebied voldoende beperkt is. Het tegen dit onderdeel aangevoerde betoog faalt derhalve evenzeer.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H.B. van der Meer, Voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten?Hinloopen en mr. T.M.A. Claessens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. E.J.J.M. van Tielraden, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Meer w.g. Van Tielraden
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2002
156-393.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,