ECLI:NL:RVS:2002:AD9428

Raad van State

Datum uitspraak
6 februari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200104545/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van informatieverstrekking door het Landelijk instituut sociale verzekeringen op basis van de Organisatiewet sociale verzekeringen en de Wet openbaarheid van bestuur

In deze zaak gaat het om de weigering van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv) om informatie te verstrekken aan appellant, A, over het aantal werknemers dat in 2000 in de WAO is terechtgekomen bij 2586 bedrijven. Het Lisv heeft deze weigering primair gebaseerd op artikel 98 van de Organisatiewet sociale verzekeringen (Osv) en subsidiair op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). De Raad van State oordeelt dat artikel 98 Osv niet kan worden aangemerkt als een uitputtende regeling inzake openbaarmaking en geheimhouding van stukken, en dat de Wob in dit geval van toepassing is. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft vastgesteld dat de geheimhoudingsverplichting niet geldt indien een wettelijk voorschrift verplicht tot openbaarmaking van bepaalde gegevens, en dat de Wob ook een dergelijke verplichting kan inhouden. De Afdeling is van oordeel dat het Lisv zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het belang van openbaarmaking van de gevraagde informatie niet opweegt tegen het belang van het voorkomen van onevenredige benadeling van de betrokken bedrijven. De informatie betreft interne gegevens over ziekteverzuim, waarvan het vrijgeven tot onevenredige schade voor de betrokken bedrijven zou kunnen leiden. De uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam, die het beroep van appellant ongegrond verklaarde, wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Raad
van State
200104545/1.
Datum uitspraak: 6 februari 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
A, wonend te B,
appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 3 augustus 2001 in het geding tussen:
appellant
en
het bestuur van het Landelijk instituut sociale verzekeringen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 maart 2001 heeft het bestuur van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (hierna: Lisv) een verzoek van appellant om verstrekking van informatie afgewezen.
Bij besluit van 17 mei 2001 heeft het Lisv het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 3 augustus 2001, verzonden op dezelfde dag, heeft de president van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam (hierna: de president) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 september 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brieven van 10 oktober 2001 en 28 november 2001 heeft het Lisv van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 december 2001, waar appellant in persoon en het Lisv, vertegenwoordigd door mr. M. Anema, werkzaam bij Gak Nederland BV, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het geschil betreft de weigering van het Lisv aan appellant de namen van 2586 bedrijven te verstrekken met het daarbij behorende aantal werknemers dat van ieder van die bedrijven in het jaar 2000 in de WAO is terechtgekomen, alsmede het arbeidsongeschiktheidsrisico bij deze bedrijven. Het Lisv heeft aan zijn weigering tot informatieverstrekking primair het bepaalde in artikel 98 van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 (hierna: Osv) ten grondslag gelegd en subsidiair het bepaalde in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob)
2.2. Ingevolge artikel 98, eerste lid, van de Osv is een ieder die is betrokken bij de uitvoering van wetten door het College van toezicht sociale verzekeringen, de Sociale Verzekeringsbank, het Landelijk instituut sociale verzekeringen of een uitvoeringsinstelling, en daarbij de beschikking krijgt over gegevens waarvan hij het vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden, en voor wie niet reeds uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift ter zake van die gegevens een geheimhoudingsplicht geldt, verplicht tot geheimhouding van die gegevens, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hem tot mededeling verplicht, uit zijn taak de noodzaak tot mededeling voortvloeit dan wel bij of krachtens deze wet gestelde regels hem mededeling toestaan.
Ingevolge artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
2.3. De Afdeling is, met de president, van oordeel dat artikel 98 van de Osv niet kan worden aangemerkt als een uitputtende regeling inzake openbaarmaking en geheimhouding van stukken, welke als bijzondere regeling voorrang heeft boven de Wob.
Uit de redactie van artikel 98 van de Osv, welke grotendeels overeenkomt met de tekst van artikel 2:5 van de Algemene wet bestuursrecht, volgt dat de geheimhoudingsverplichting niet geldt indien enig wettelijk voorschrift verplicht tot het openbaarmaken van bepaalde gegevens. Ook de Wob kan een dergelijke verplichting inhouden. Aldus diende het verzoek van appellant te worden getoetst aan de Wob.
Bij de beoordeling van de op grondslag van die wet door het Lisv toegepaste weigeringsgrond heeft de president voorts met juistheid in het door appellant aangevoerde geen grond gevonden voor het oordeel dat het Lisv zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het algemene belang van openbaarmaking van de gevraagde informatie niet opweegt tegen het belang van het voorkomen van onevenredige benadeling van de betrokken bedrijven. Het gaat immers om interne gegevens van individuele bedrijven over het ziekteverzuim van hun werknemers, welke gegevens naar het Lisv ter zitting in hoger beroep heeft benadrukt, niet nader zijn geanalyseerd in het kader van voorbereiding of formulering van beleid. Gelet op het gevoelige karakter van deze informatie is niet onaannemelijk dat het vrijgeven ervan tot onevenredige schade voor één of meer van de betrokken bedrijven zou kunnen leiden. Aan onder meer appellant is in 2000 over de WAO-instroom informatie in geanonimiseerde vorm verstrekt. Uit het vorengaande volgt dat, gelet op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob, het verzoek om informatie van appellant niet door het Lisv hoefde te worden ingewilligd.
2.4. Het hoger beroep is derhalve ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. W. van den Brink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Zwemstra
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2002
91-367.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,