ECLI:NL:RVS:2002:AD8980

Raad van State

Datum uitspraak
23 januari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200102168/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • P.A. Offers
  • T.M.A. Claessens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om verlening van het Nederlanderschap wegens ontbrekende gelegaliseerde geboorteverklaring

In deze zaak heeft de Raad van State op 23 januari 2002 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch. De appellant, de staatssecretaris van Justitie, had een verzoek van A om verlening van het Nederlanderschap afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het ontbreken van een gelegaliseerde en geverifiëerde geboorteakte, wat volgens de appellant noodzakelijk was voor de vaststelling van de identiteit van de vreemdeling die om naturalisatie verzocht. De rechtbank had de beslissing van de appellant vernietigd, maar de Raad van State oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de appellant in strijd had gehandeld met de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad van State stelde vast dat de appellant de mogelijkheid had om de aanvraag niet te behandelen, maar dat het ontbreken van de gevraagde documenten niet betekende dat deze niet van belang waren voor de beoordeling van het verzoek om naturalisatie. De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van A ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van de gelegaliseerde geboorteakte in het naturalisatieproces, vooral in het geval van verzoekers uit probleemlanden zoals Nigeria.

Uitspraak

Raad
van State
200102168/1.
Datum uitspraak: 23 januari 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 12 april 2001 in het geding tussen:
A, wonend te B
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 februari 1998 heeft appellant een verzoek van A (hierna: A) om verlening van het Nederlanderschap afgewezen.
Bij besluit van 12 april 2000 heeft appellant het door A daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 12 april 2001, verzonden op 18 april 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door A daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van het in deze uitspraak gestelde. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 april 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 26 juni 2001. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 29 augustus 2001 heeft A van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 januari 2002, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. M.M. van Asperen, advocaat te Den Haag, en A in persoon, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De rechtbank heeft de beslissing op bezwaar, strekkende tot ongegrondverklaring vanwege het ontbreken van een gelegaliseerde en geverifiëerde geboorteakte, vernietigd omdat appellant hierdoor heeft gehandeld in strijd met artikel 4:5 in samenhang met artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
Naar het oordeel van de Afdeling ontnemen voornoemde artikelen, in onderlinge samenhang bezien, appellant geenszins de mogelijkheid om bij de inhoudelijke beoordeling van het verzoek zich te vergewissen van de identiteit van de vreemdeling die om naturalisatie heeft verzocht. Indien door de verzoeker om naturalisatie niet is voldaan aan het verzoek van appellant om binnen een gestelde termijn een gelegaliseerde en geverifiëerde geboorteakte over te leggen en appellant vervolgens geen gebruik heeft gemaakt van de hem in artikel 4:5 van de Awb gegeven discretionaire bevoegdheid de aanvraag niet te behandelen, betekent dit niet dat ervan mag worden uitgegaan dat het gevraagde stuk kennelijk niet van belang is voor een inhoudelijke beoordeling van het verzoek om naturalisatie dan wel dat het ontbreken daarvan niet zou mogen leiden tot afwijzing van dat verzoek.
2.2. In zijn circulaire van 8 mei 1996, kenmerk 555949/96/6, heeft appellant kenbaar gemaakt dat Nigeria door de minister van Buitenlandse Zaken is aangewezen als een probleemland op het terrein van schriftelijke bewijsstukken. In verband daarmee meent appellant dat hij van een persoon die aangeeft uit Nigeria te stammen, als document aan de hand waarvan bij uitstek de juiste identiteit van betrokkene kan worden vastgesteld, een gelegaliseerde en geverifiëerde geboorteakte mag verlangen.
2.3. De Afdeling merkt op dat het verlenen van het Nederlanderschap, vanwege de daaraan verbonden gevolgen, een zaak is van groot gewicht. In dat licht en met inachtneming van de kwalificatie van Nigeria te dezen moet de beslissing van appellant op het bezwaar van A worden beoordeeld. In dit geval kon appellant het nodig oordelen dat A een gelegaliseerde en geverifiëerde geboorteakte overlegt. Voor de vaststelling van de identiteit van de vreemdeling die om naturalisatie verzoekt, vormt de vaststelling van diens geboortedatum een wezenlijk element. A heeft, ondanks daartoe door appellant in de gelegenheid te zijn gesteld, de verlangde geboorteakte niet verstrekt. Reeds omdat niet aannemelijk is geworden dat hij niet redelijkerwijs de beschikking kon krijgen over die akte, kon appellant bij de beslissing op bezwaar zijn afwijzende beslissing op het verzoek van A om naturalisatie handhaven.
2.4. Gelet op het vorenstaande deelt de Afdeling het oordeel van de rechtbank niet. De rechtbank heeft het beroep van A ten onrechte gegrond verklaard.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd. De Afdeling zal doen hetgeen de rechtbank zou behoren te doen en het door A bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog ongegrond verklaren.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 12 april 2001, AWB 00/3743;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. T.M.A. Claessens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. E.J.J.M. van Tielraden, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Van Tielraden
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2002
156.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,