ECLI:NL:RVS:2001:AF6653

Raad van State

Datum uitspraak
3 augustus 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200103069/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing verblijfsvergunning asiel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de Staatssecretaris van Justitie. De aanvraag werd afgewezen op 26 mei 2001, waarna de rechtbank te 's-Gravenhage op 15 juni 2001 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De vreemdeling stelde dat de rechtbank ten onrechte bepaalde documenten, waaronder een verklaring van de Syrisch Orthodoxe kerk en een Syrische doopakte, niet als nieuwe feiten en omstandigheden had aangemerkt. De Raad van State oordeelde dat de vreemdeling niet had aangetoond dat deze documenten niet eerder konden worden overgelegd en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen nieuwe feiten waren die de afwijzing van de aanvraag konden rechtvaardigen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, met verbetering van de gronden, en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin op 3 augustus 2001.

Uitspraak

Raad
van State 200103069/1.
Datum uitspraak: 3 augustus 2001
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 15 juni 2001 in het geding tussen:
appellant
en
de Staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 mei 2001 heeft de Staatssecretaris van Justitie (hierna: staatssecretaris) een aanvraag van appellant om hem een verblijfsvergunning asiel te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 15 juni 2001, verzonden op die dag, heeft de arrondissementsrechtbank te ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 21 juni 2001, bij de Raad van State binnengekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 28 juni 2001 heeft de staatssecretaris een reactie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 juli 2001, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. M.F. Kiers, advocaat te Deventer, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. E. Brakke, ambtenaar ten departemente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan.
Ingevolge het tweede lid kan het bestuursorgaan de aanvraag zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking, wanneer niet zulke feiten of omstandigheden worden vermeld.
Ingevolge artikel 83, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) houdt de rechtbank bij het beoordelen van het beroep rekening met feiten en omstandigheden, die na het nemen van het bestreden besluit zijn opgekomen.
2.1.1. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van laatst vermelde bepaling - Kamerstukken II 1998-1999, 26 732, nr. 3, p. 78-80 - is de bedoeling ervan herhaalde aanvragen te voorkomen in geval van nova tussen de bestreden beschikking en de uitspraak. Dit brengt met zich dat de vraag of sprake is van feiten en omstandigheden, als in die bepalingen bedoeld, dient te worden beantwoord aan de hand van dezelfde criteria als die welke gelden bij de toepassing van voormeld artikel 4:6, eerste lid, van de Awb.
2.1.2. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag om een vergunning, als bedoeld in artikel 28 van die wet, afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die een rechtsgrond voor verlening vormen. Het is derhalve aan de asielzoeker om de aan zijn aanvraag ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden aannemelijk te maken, bijvoorbeeld door het overleggen van ter zake dienende documenten.
2.2. De staatssecretaris kan bij de beoordeling van een herhaalde aanvraag toepassing geven aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb, indien die aanvraag is gebaseerd op nieuwe documenten, waarmee wordt beoogd de aan de oorspronkelijke aanvraag ten grondslag gelegde stellingen alsnog aannemelijk te maken en die documenten bij de oorspronkelijke aanvraag hadden kunnen en derhalve ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 hadden behoren te worden overgelegd.
2.3. Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte de verklaring van de Syrisch Orthodoxe kerk, de doopakte en het vonnis van een Syrische rechtbank niet heeft aangemerkt als nieuwe feiten en omstandigheden.
Deze grief treft geen doel. Gesteld noch gebleken is dat de verklaring van de Syrisch Orthodoxe kerk en de doopakte niet bij de oorspronkelijke aanvraag hadden kunnen worden overgelegd. Het stuk, waarvan gesteld wordt dat het een Syrisch vonnis is, levert geen feit of omstandigheid op, als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb, reeds omdat daar geen geautoriseerde vertaling van is overgelegd, zodat niet kan worden vastgesteld op welke datum dit vonnis zou zijn gewezen en derhalve ook niet of het eerder had kunnen worden overgelegd.
De grief over de wijze waarop de tolk die bij de oorspronkelijke aanvraag voor de vertaling heeft gezorgd, zijn werk heeft verricht, treft evenmin doel. De bezwaren daartegen hadden, naar appellant ter zitting heeft erkend, reeds in de procedure naar aanleiding van de oorspronkelijke aanvraag naar voren kunnen worden gebracht.
2.4. Van feiten en omstandigheden, als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb is derhalve geen sprake. Voor toepassing van artikel 83 van de Vw 2000 kon derhalve evenmin aanleiding bestaan.
2.5. Gelet op het voorgaande treft de grief dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de aanvraag van appellant zich voor afdoening in een aanmeldcentrum leende geen doel.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, zij het met verbetering van de gronden waarop die rust, te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. M. Vlasblom en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. E.D.A.M. Zegveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Zegveld
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2001
43-358.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift
de Secretaris van de Raad van State
voor deze,