Raad
van State
200103279/1.
Datum uitspraak: 2 augustus 2001
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 27 juni 2001 in het geding tussen:
de Staatssecretaris van Justitie.
Bij besluit van 12 mei 2001 heeft de Staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een aanvraag van appellant hem een verblijfsvergunning asiel te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 27 juni 2001, verzonden op die dag, heeft de arrondissementsrechtbank te ’s-Gravenhage het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 2 juli 2001, bij de Raad van State binnengekomen op 3 juli 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 10 juli 2001 heeft de staatssecretaris een reactie ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2.1. Ingevolge artikel 91, eerste lid, van de Vw 2000 kan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) zich bij haar uitspraak beperken tot een beoordeling van de aangevoerde grieven.
Ingevolge het tweede lid van dat artikel kan zij zich, indien zij oordeelt dat een aangevoerde grief niet tot vernietiging kan leiden, bij de vermelding van de gronden van haar uitspraak beperken tot dit oordeel.
2.2. In de geschiedenis van de totstandkoming van de Vw 2000, meer in het bijzonder van haar artikelen 85 en 91 - gewezen wordt op de Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 1998-1999, 26 732, nr. 3, p. 9-12 - is te lezen dat is gekozen voor een beperkte vorm van hoger beroep, die de Afdeling in staat stelt om grote aantallen zaken, waarin geen vragen spelen die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, op snelle en doelmatige wijze af te doen. De gewone behandeling wordt gereserveerd voor zaken waarin dergelijke vragen wel zijn gerezen.
2.3. De grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de strekking van de overgelegde medische verklaring niet wezenlijk verschilt van een eerdere verklaring, faalt, reeds omdat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat, nu het relaas van appellant in de eerste procedure als ongeloofwaardig is aangemerkt, ook wat betreft de tweede medische verklaring niet kan worden uitgegaan van enig verband tussen de inhoud van die verklaring en de ter onderbouwing van zijn asielaanvraag door appellant gestelde gebeurtenissen in het land van herkomst.
2.4. Het hoger beroepschrift stelt verder geen rechtsvragen aan de orde die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven. Hetgeen daarin is aangevoerd kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Met dat oordeel kan, gelet op het bepaalde in artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000, worden volstaan.
2.5. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Lid van de enkelvoudige kamer,
in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom Bij verhindering van
Lid van de enkelvoudige kamer de ambtenaar van Staat:
w.g. mr. E.D.A.M. Zegveld
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2001
Voor eensluidend afschrift
de Secretaris van de Raad van State
voor deze,