ECLI:NL:RVS:2001:AF5949

Raad van State

Datum uitspraak
28 mei 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200102290/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van hoger beroep inzake afwijzing verblijfsvergunning asiel door Staatssecretaris van Justitie

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, die op 24 april 2001 hun beroep tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de Staatssecretaris van Justitie ongegrond verklaarde. De aanvraag was op 8 april 2001 afgewezen. Appellanten hebben op 9 mei 2001 hoger beroep ingesteld bij de Raad van State. De Raad heeft in deze uitspraak de relevante artikelen van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb) besproken, met name de eisen die aan een beroepschrift worden gesteld en de mogelijkheid voor de Raad om zich te beperken tot de beoordeling van de aangevoerde grieven.

De Raad van State oordeelt dat de grieven van appellanten geen rechtsvragen aan de orde stellen die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven. Dit betekent dat de aangevoerde grieven niet kunnen leiden tot vernietiging van de eerdere uitspraak. De Raad bevestigt daarmee de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Tevens wordt er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 28 mei 2001. De beslissing van de Raad van State is daarmee definitief en de eerdere uitspraak blijft in stand.

Uitspraak

Raad
van State
200102290/1.
Datum uitspraak: 28 mei 2001
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellant 1 en 2],
appellanten,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 24 april 2001 in het geding tussen:
appellanten,
en
de Staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 april 2001 heeft de Staatssecretaris van Justitie een aanvraag van appellanten om hun een verblijfsvergunning asiel te verlenen afgewezen.
Bij uitspraak van 24 april 2001, verzonden op 2 mei 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te ’s-Gravenhage het daartegen door hen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 9 mei 2001, hoger beroep ingesteld.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) bevat het beroepschrift in aanvulling op de in artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) gestelde eisen, een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank of de president van de rechtbank.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel omschrijft een grief het onderdeel van de uitspraak waarmee de indiener zich niet kan verenigen alsmede de gronden waarop dat standpunt rust.
Ingevolge het derde lid wordt het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, indien niet is voldaan aan het eerste of tweede lid, aan artikel 6:5 van de Awb of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het hoger beroep. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing.
2.2. Ingevolge artikel 91, eerste lid, van de Vw 2000 kan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zich bij haar uitspraak beperken tot een beoordeling van de aangevoerde grieven.
Ingevolge het tweede lid van dat artikel kan zij zich, indien zij oordeelt dat een aangevoerde grief niet tot vernietiging kan leiden, bij de vermelding van de gronden van haar uitspraak beperken tot dit oordeel.
2.3. In de geschiedenis van de totstandkoming van de Vw 2000, meer in het bijzonder van haar artikelen 85 en 91 - gewezen wordt op de Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 1998-1999, 26 732, nr. 3, p. 9-12 - is te lezen dat is gekozen voor een beperkte vorm van hoger beroep, die de Afdeling in staat stelt om grote aantallen zaken, waarin geen vragen spelen die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, op snelle en doelmatige wijze af te doen. De gewone behandeling wordt gereserveerd voor zaken waarin dergelijke vragen wel zijn gerezen.
2.4. Het hoger beroepschrift stelt geen rechtsvragen aan de orde die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven. Gelet op het vorenstaande kunnen de door appellanten aangevoerde grieven niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Met dat oordeel kan, gelet op het bepaalde in artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000, worden volstaan.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Lid van de enkelvoudige kamer,
in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Groeneweg
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2001
32-358
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift
de Secretaris van de Raad van State
voor deze,