ECLI:NL:RVS:2001:AE7100

Raad van State

Datum uitspraak
11 juli 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200102111/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door Staatssecretaris van Justitie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, die op 23 april 2001 het beroep van de appellant ongegrond verklaarde. De appellant had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de Staatssecretaris van Justitie op 5 april 2001 was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing terecht was en dat de appellant niet in aanmerking kwam voor de gevraagde vergunning.

De appellant heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld, waarbij hij zijn grieven uiteenzette. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 23 mei 2001 ter zitting behandeld, waarbij de appellant in persoon verscheen, bijgestaan door zijn advocaat, en de Staatssecretaris vertegenwoordigd was door een ambtenaar. Tijdens de zitting trok de appellant een van zijn grieven in, en de Afdeling oordeelde dat andere grieven niet voldeden aan de eisen van de Vreemdelingenwet 2000.

De Afdeling heeft vastgesteld dat de grieven II en III voortkwamen uit een onjuiste opvatting over de procedurele eisen en dat de rechtbank op correcte wijze had geoordeeld. De overige grieven stelden geen rechtsvragen aan de orde die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord moesten worden. Uiteindelijk concludeerde de Afdeling dat de aangevoerde grieven niet tot vernietiging van de uitspraak konden leiden, en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. De beslissing werd uitgesproken in naam der Koningin op 11 juni 2001.

Uitspraak

Raad
van State
200102111/1.
Datum uitspraak: 11 juni 2001
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 23 april 2001 in het geding tussen:
appellant,
en
de Staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 5 april 2001 heeft de Staatssecretaris van Justitie (hierna: de Staatssecretaris) een aanvraag van appellant om hem een verblijfsvergunning asiel te verlenen afgewezen.
Bij uitspraak van 23 april 2001, verzonden op die dag, heeft de arrondissementsrechtbank te ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, (hierna: de rechtbank) het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 1 mei 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 mei 2001, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. R.M.J. Lanting, advocaat te Deventer, en de Staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. J. Prins, ambtenaar ten departemente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) bevat het beroepschrift, in aanvulling op de in artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) gestelde eisen, een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank of de president van de rechtbank.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel omschrijft een grief het onderdeel van de uitspraak waarmee de indiener zich niet kan verenigen, alsmede de gronden waarop dat standpunt rust.
Ingevolge het derde lid wordt het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, indien niet is voldaan aan het eerste of tweede lid, aan artikel 6:5 van de Awb of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het hoger beroep. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing.
2.2. Ingevolge artikel 91, eerste lid, van de Vw 2000 kan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zich bij haar uitspraak beperken tot een beoordeling van de aangevoerde grieven.
Ingevolge het tweede lid van dat artikel kan zij zich, indien zij oordeelt dat een aangevoerde grief niet tot vernietiging kan leiden, bij de vermelding van de gronden van haar uitspraak beperken tot dit oordeel.
2.3. In de geschiedenis van de totstandkoming van de Vw 2000, meer in het bijzonder van haar artikelen 85 en 91 - gewezen wordt op de Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 1998-1999, 26 732, nr. 3, p. 9-12 - is te lezen dat is gekozen voor een beperkte vorm van hoger beroep, die de Afdeling in staat stelt om grote aantallen zaken, waarin geen vragen spelen die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, op snelle en doelmatige wijze af te doen.
2.4. Grief I is ter zitting door appellant ingetrokken, zodat deze geen onderdeel vormt van het beroep.
2.5. Grief VI is niet gericht tegen de uitspraak van de rechtbank en de toelichting daarop in het hoger beroepschrift bestaat slechts uit de aankondiging dat de grief onder overlegging van het recente rapport van de Nationale Ombudsman en onder verwijzing naar een arrest van de Hoge Raad ter zitting nader zal worden toegelicht. Daarmee is geen sprake van een grief in de zin van artikel 85 van de Vw 2000, zodat daaraan, gelet op dat artikel, reeds daarom dient te worden voorbijgegaan.
2.6. Omdat het hoger beroepschrift voor het overige wel voldoet aan het bepaalde in artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 kan het hoger beroep worden ontvangen.
2.7. De grieven II en III gaan uit van een onjuiste opvatting over de zaken die zich lenen voor de behandeling binnen 48 proces-uren, als bedoeld in artikel 3.117 van het Vreemdelingenbesluit 2000. De toetsing die de rechtbank met inachtneming van het criterium, vermeld in overweging 2.3 van de aangevallen uitspraak heeft verricht, geeft blijk van een juiste rechtsopvatting op dat punt. De grieven II en III kunnen dus niet slagen.
2.8. De overige grieven in het hoger beroepschrift stellen geen rechtsvragen aan de orde die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven.
2.9. Gelet op het vorenstaande kunnen de door appellant aangevoerde grieven niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Met dat oordeel kan, gelet op het bepaalde in artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000, worden volstaan.
2.10. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, Voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Leden,
in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Wagtendonk w.g. Groeneweg
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2001
32-346.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State
voor deze,