ECLI:NL:RVS:2001:AE3886

Raad van State

Datum uitspraak
24 juli 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200100704/4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in hoger beroep tegen besluit burgemeester en wethouders van Landerd inzake motorcrossactiviteiten

In deze zaak gaat het om een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep tegen een besluit van de burgemeester en wethouders van Landerd. De burgemeester en wethouders hebben op 30 maart 1999 een verzoek van de vereniging 'Motor Sport Verenigingen Landerd' om bestuursdwang tegen motorcrossactiviteiten op een crossterrein afgewezen. Dit besluit werd door de verzoekers, die zich benadeeld voelden, aangevochten. De rechtbank te 's-Hertogenbosch heeft op 8 december 2000 het beroep van de verzoekers gegrond verklaard en de burgemeester en wethouders opgedragen een nieuw besluit te nemen. Hiertegen hebben de burgemeester en wethouders hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 13 maart 2001 een voorlopige voorziening getroffen, waarbij werd bepaald dat de burgemeester en wethouders geen nieuwe beslissing op bezwaar hoefden te nemen totdat de Afdeling in hoger beroep had beslist. De verzoekers hebben vervolgens op 31 mei 2001 een verzoek ingediend om deze voorziening te wijzigen, zodat de burgemeester en wethouders zouden moeten optreden tegen de intensivering van het gebruik van het crossterrein na 13 maart 2001.

De Voorzitter heeft het verzoek op 10 juli 2001 behandeld, waarbij de verzoekers en de burgemeester en wethouders vertegenwoordigd waren door hun advocaten. De Voorzitter heeft overwogen dat de bestaande situatie zoveel mogelijk ongewijzigd zou moeten blijven totdat er een uitspraak in het bodemgeschil is gedaan. Echter, het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat niet aannemelijk was geworden dat er sprake was van een intensivering van het gebruik van het motorcrossterrein. De Voorzitter heeft geconcludeerd dat verzoekers een verzoek bij de burgemeester en wethouders moeten indienen indien zij willen dat er actie wordt ondernomen tegen de geluidswallen die zonder vergunning zijn aangebracht.

De beslissing van de Voorzitter was om het verzoek af te wijzen, en dit werd openbaar uitgesproken op 24 juli 2001.

Uitspraak

Raad
van State
200100704/4.
Datum uitspraak: 24 juli 2001
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het door [verzoeker] e.a. gedane verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
1. burgemeester en wethouders van Landerd
2. de vereniging “Motor Sport Verenigingen Landerd”, gevestigd te Schaijk
appellanten,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 8 december 2000 in het geding tussen:
[verzoeker] e.a.
en
appellanten sub 1.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 maart 1999 hebben appellanten sub 1 (hierna: burgemeester en wethouders) het verzoek van [verzoeker] e.a. (hierna: verzoekers) om met bestuursdwang op te treden tegen motorcrossactiviteiten op het crossterrein aan de Rustvenseweg te Reek, kadastraal bekend gemeente Landerd, sectie b, nummer 762, afgewezen.
Bij besluit van 21 september 1999 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door verzoekers gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 december 2000, verzonden op 3 januari 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door verzoekers ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat burgemeester en wethouders een nieuw besluit nemen met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brieven, bij de Raad van State ingekomen op 9 februari 2001 onderscheidenlijk 13 februari 2001 hoger beroep ingesteld. Tevens hebben burgemeester en wethouders de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 13 maart 2001 heeft de Voorzitter bij wijze van voorlopige voorziening bepaald dat burgemeester en wethouders geen nieuwe beslissing op bezwaar hoeven te nemen, voordat de Afdeling in hoger beroep heeft beslist.
Bij brief van 31 mei 2001, bij de Raad van State ingekomen op 1 juni 2001, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht de voorziening, die bij de uitspraak van 13 maart 2001 in deze zaak onder nr. 200100704/3 is getroffen, aldus te wijzigen dat burgemeester en wethouders binnen drie weken dienen op te treden tegen elke intensivering en uitbreiding van het gebruik van het crossterrein die heeft plaatsgevonden na 13 maart 2001, danwel de na 13 maart 2001 geplaatste geluidswallen te verwijderen, danwel te voorkomen dat deze geluidswallen zullen worden uitgebreid.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 10 juli 2001, waar verzoekers, bij monde van mr. H.A. Pasveer, advocaat te Rosmalen, burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. J.P.A. Thijssen, advocaat te Nijmegen, zijn verschenen. Voorts is daar als partij de vereniging “Motor Sport Verenigingen Landerd”, vertegenwoordigd door mr. P.F.M. Verstegen, advocaat te Nijmegen, gehoord.
2. Overwegingen
2.1. De Voorzitter is met verzoekers eens dat in een geval als het onderhavige de bestaande situatie zoveel mogelijk ongewijzigd zou moeten blijven totdat de Afdeling uitspraak in het bodemgeschil heeft gedaan. De gevraagde voorziening is evenwel niet toewijsbaar. Niet aannemelijk is geworden dat sprake is van een intensivering van het gebruik van het motorcrossterrein door het verleggen van de baan op eigen terrein. Indien burgemeester en wethouders niet uit eigener beweging optreden tegen de door appellante sub 2 zonder aanlegvergunning aangebrachte geluidswallen kan dat niet in dit geding worden betrokken. Immers, verzoekers moeten desgewenst een daartoe strekkend verzoek bij burgemeester en wethouders indienen. Tegen de eventuele afwijzing van dit verzoek staat (nog) bezwaar en beroep open.
2.2. Gelet hierop ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek af te wijzen.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.E. van der Does, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van Staat.
Bij verhindering van de
ambtenaar van Staat:
w.g. Van der Does w.g. Roelfsema
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2001
53.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,