ECLI:NL:RVS:2001:AE3865

Raad van State

Datum uitspraak
14 juni 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200005123/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.H.B. van der Meer
  • G.A.A.M. Boot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing huursubsidie door Staatssecretaris van Volkshuisvesting

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 14 juni 2001 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de afwijzing van haar aanvraag voor huursubsidie door de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Appellante had in 1996 een woning aan de [B]straat in Kerkrade betrokken en verzocht om huursubsidie voor de periode van 1 juli 1997 tot 1 juli 1998. De Staatssecretaris weigerde deze aanvraag, omdat de woning volgens zijn oordeel niet passend was voor appellante op het moment dat de huur inging. Dit oordeel was gebaseerd op een eerder besluit van 27 januari 1997, waarin de aanvraag voor huursubsidie voor een andere periode ook was afgewezen.

De rechtbank te Maastricht had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarna zij hoger beroep instelde. Tijdens de zitting op 3 mei 2001 was appellante vertegenwoordigd door haar advocaat, terwijl de Staatssecretaris niet aanwezig was. De Raad van State overwoog dat de Staatssecretaris in beginsel mocht uitgaan van het eerdere besluit, dat in rechte onaantastbaar was geworden. Appellante had weliswaar medische attesten overgelegd, maar deze waren onvoldoende om aan te nemen dat er in november 1996 een medische indicatie voor de verhuizing bestond. Bovendien had appellante geen medische urgentieverklaring aangevraagd bij de gemeente, waardoor deze niet in de gelegenheid was gesteld om een beter passende woning aan te bieden.

De Raad van State concludeerde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om het eerdere besluit te herzien. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Raad
van State
200005123/1.
Datum uitspraak: 14 juni 2001
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Maastricht van 29 september 2000 in het geding tussen:
appellante
en
de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 november 1997 heeft de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Staatssecretaris) afwijzend beslist op het verzoek van appellante om toekenning van huursubsidie voor de periode van 1 juli 1997 tot 1 juli 1998.
Bij besluit van 7 april 1999 heeft de Staatssecretaris het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 29 september 2000, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Maastricht (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 6 november 2000, bij de Raad van State ingekomen op 7 november 2000, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 15 februari 2001 heeft de Staatssecretaris een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 mei 2001, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. E.H.J.M. Dohmen, advocaat te
Kerkrade is verschenen. De Staatssecretaris heeft zich niet doen vertegenwoordigen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de Huursubsidiewet (hierna: de Hsw) wordt geen huursubsidie toegekend als de huurder van een woning naar het oordeel van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Minister), op het tijdstip dat de huur ingaat, het gebruik had kunnen krijgen of behouden van een andere woning die beter past bij zijn economische en persoonlijke omstandigheden.
In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat het eerste lid slechts kan worden toegepast nadat burgemeester en wethouders door de Minister in de gelegenheid zijn gesteld advies uit te brengen.
Ingevolge het derde lid volgt de Minister in zijn besluit het advies van burgemeester en wethouders, behoudens de mogelijkheid tot afwijking van een voor de huurder negatief advies in uitzonderlijke gevallen.
2.2. Appellante is op 25 november 1996 verhuisd van de [A]straat 1A naar de [B]straat 85 te Kerkrade. Bij besluit van 27 januari 1997 heeft de Staatssecretaris het verzoek van appellante om huursubsidie voor het resterende deel van het tijdvak 1996-1997, namelijk van 1 december 1996 tot 1 juli 1997, afgewezen. De Staatssecretaris heeft aan het besluit ten grondslag gelegd het advies van de gemeente Kerkrade van 6 januari 1997, waarin is aangegeven dat de nieuwe woning aan de [B]straat niet passend is. Appellante heeft tegen het besluit van de Staatssecretaris van 27 januari 1997 geen rechtsmiddelen aangewend, zodat het besluit in rechte onaantastbaar is geworden.
2.3. Vervolgens heeft appellante ten behoeve van haar woning aan de [B]straat huursubsidie aangevraagd voor de periode van 1 juli 1997 tot 1 juli 1998. De Staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen en het daartegen ingediende bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij heeft de Staatssecretaris in aanmerking genomen zijn besluit van 27 januari 1997 dat de woning aan de [B]straat ten tijde van het ingaan van de huur op 15 november 1996 voor appellante niet passend is.
2.4. Gelet op het in rechte onaantastbaar geworden besluit van 27 januari 1997 mocht de Staatssecretaris er in beginsel van uitgaan dat de woning aan de [B]straat ten tijde van het ingaan van de huur op 15 november 1996 voor appellante niet passend was. Slechts indien na het onherroepelijk worden van dat besluit nieuwe feiten of omstandigheden aan de dag zijn getreden die, zo ze ten tijde van het besluit bij de Staatssecretaris bekend waren geweest, aanleiding zouden hebben gegeven tot het nemen van een ander besluit, zou voor de Staatssecretaris een verplichting kunnen ontstaan op dat besluit terug te komen.
2.5. Van zodanige feiten of omstandigheden is in dit geval niet gebleken. Appellante heeft onder verwijzing naar een attest van haar huisarts en een attest van de haar behandelend specialist weliswaar aangevoerd dat zij om medische redenen naar de woning aan de [B]straat is verhuisd, maar hierin heeft de Staatssecretaris geen aanleiding hoeven vinden om op zijn besluit van 27 januari 1997 terug te komen. Deze attesten bieden namelijk onvoldoende grond om aan te nemen dat er in november 1996 een medische indicatie voor de verhuizing bestond. Voorts heeft appellante destijds geen medische urgentieverklaring voor een andere woning bij de gemeente Kerkrade aangevraagd zodat de gemeente niet in de gelegenheid is gesteld om met inachtneming van eventueel gebleken medische omstandigheden, aan appellante een beter passende woning ter beschikking te stellen. De Staatssecretaris heeft dan ook terecht het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Ook de rechtbank is tot die conclusie gekomen.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H.B. van der Meer, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Meer w.g. Boot
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2001
202.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift
de Secretaris van de Raad van State
voor deze,