ECLI:NL:RVS:2001:AE3516

Raad van State

Datum uitspraak
27 juli 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200101293/1 en 200101293/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de weigering van vrijstelling van het bestemmingsplan voor een discotheek in een schip

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de weigering van burgemeester en wethouders van Rotterdam om vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan voor het gebruik van het schip 'Barocca' als discotheek. De rechtbank had eerder de beslissing op bezwaar vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten, omdat het gebruik van het schip in strijd was met het inmiddels in werking getreden bestemmingsplan 'Waterstad'. Dit bestemmingsplan, dat op 21 augustus 2000 in werking trad, bestemde het perceel voor 'water' en stelde strikte voorwaarden voor horeca. De Voorzitter van de Raad van State oordeelde dat de burgemeester en wethouders zich in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat de exploitatie van het schip een sterk publiekaantrekkend karakter heeft, wat in strijd is met de bestemming. De Voorzitter bevestigde de uitspraak van de rechtbank, hoewel deze op onjuiste gronden was gedaan, en wees het verzoek van de appellant af. De uitspraak werd gedaan op 27 juli 2001, na een zitting op 10 juli 2001, waar de appellant en zijn advocaat aanwezig waren, evenals de vertegenwoordiger van de gemeente. De Voorzitter concludeerde dat er geen termen waren voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Raad
van State
200101293/1 en 200101293/2.
Datum uitspraak: 27 juli 2001
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 13 februari 2001 in het geding tussen:
appellant
en
burgemeester en wethouders van Rotterdam.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 oktober 1997 hebben burgemeester en wethouders van Rotterdam (hierna: burgemeester en wethouders) geweigerd vrijstelling van het vigerende bestemmingsplan te verlenen ten behoeve van een discotheek in het schip ‘Barocca’ gelegen in de Wijnhaven tegenover de Gapersteeg te Rotterdam. Tevens hebben zij medegedeeld dat het gebruik van het schip wordt gedoogd en dat niet eerder bestuursdwang zal worden toegepast dan nadat de eerste paal is geslagen voor de nieuwbouwwoningen op het Wijnhaveneiland, zulks tenzij de exploitatie van de discotheek op dat moment is omgezet in café-restaurant of is gestaakt.
Bij besluit van 30 mei 2000 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door appellant gemaakte bezwaar wederom ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 13 februari 2001, verzonden op die datum, heeft de arrondissementsrechtbank te Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard, de beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 12 maart 2001, bij de Raad van State ingekomen op 13 maart 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 11 april 2001. Deze brieven zijn aangehecht. Tevens heeft hij de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juli 2001, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. Ch.Y.M. Moons, advocaat te Amsterdam, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. H.G. Elmendorp, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De rechtbank heeft de beslissing op bezwaar vernietigd op grond van de overweging dat burgemeester en wethouders de gemeenteraad niet overeenkomstig artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, in kennis hebben gesteld van het door appellant gedane verzoek om vrijstelling van het ten tijde van het nemen van dat besluit geldende bestemmingsplan ‘Oude Haven - Groenendaal’. Zij heeft evenwel de rechtsgevolgen in stand gelaten omdat, kort gezegd, het gebruik van het schip als discotheek in strijd is met het ten tijde van de uitspraak inmiddels in werking getreden nieuwe bestemmingsplan ‘Waterstad’.
[redactie: zie url('AA9997',http://www.rechtspraak.nl/uitspraak/show_detail.asp?ui_id=33176)]
2.2. Appellant betoogt primair dat de rechtbank in dit geval ten onrechte gebruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid, neergelegd in artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Volgens appellant heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat hier sprake is van strijd met het bestemmingsplan ‘Waterstad’.
2.3. Ingevolge het - op 21 augustus 2000 in werking getreden - bestemmingsplan ‘Waterstad’ is het betrokken perceel bestemd voor ‘water’.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart 1 voor water aangewezen gronden bestemd voor de waterhuishouding, verkeersdoeleinden te water, haven en tunnel met de daarbij behorende voorzieningen alsmede, met inachtneming van de beschrijving in hoofdlijnen, voor culturele doeleinden en horeca.
In de beschrijving in hoofdlijnen is vermeld dat langs de (toeristische) verbindingsroutes ondersteunende horeca is toegestaan die geen sterk publiekaantrekkend karakter heeft en geen afbreuk doet aan het woon- en leefklimaat.
Ingevolge het derde lid van dit artikel is horeca uitsluitend toegelaten in de Wijnhaven en de Scheepmakershaven (de horecaconcentratiegebieden).
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de planvoorschriften is het verboden de in dit plan begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken voor een doel of op een wijze strijdig met het in dit plan bepaalde, behoudens het genoemde in de overgangsbepalingen.
Ingevolge artikel 10, tweede lid, van de planvoorschriften mag het ten tijde van het van kracht worden van dit bestemmingsplan bestaande gebruik van onbebouwde gronden en van bouwwerken, dat in strijd is met het bestemmingsplan, worden voortgezet en zodanig worden gewijzigd, dat het in dezelfde dan wel in mindere mate strijdigheid met het bestemmingsplan oplevert, tenzij dit gebruik reeds in strijd was met het tot dan toe geldende bestemmingsplan en is aangevangen na de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan.
2.4. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, is de Voorzitter met de rechtbank van oordeel dat niet gezegd kan worden dat burgemeester en wethouders zich niet in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat de exploitatie van het schip ‘Barocca’ een sterk publiekaantrekkend karakter heeft. Dat dat niet zo is, heeft appellant niet aannemelijk gemaakt.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat, gelijk de rechtbank heeft geoordeeld, hier sprake is van gebruik in strijd met de bestemming, hetgeen op grond van artikel 9, eerste lid, voornoemd, is verboden.
2.5. Anders dan appellant meent, moet artikel 10, tweede lid, voornoemd, zo worden gelezen dat de bescherming van het overgangsrecht zich niet uitstrekt over strijdig gebruik dat is aangevangen na de terinzagelegging van het ontwerp van het tot dan toe geldende bestemmingsplan ‘Oude Haven - Groenendaal’. Deze situatie doet zich hier voor.
De conclusie is dat de rechtbank terecht, zij het op onjuiste gronden, heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van de beslissing op bezwaar geheel in stand blijven.
2.6. De Voorzitter is van oordeel dat in dit geval nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak en dat ook overigens geen beletsel bestaat om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Gelet hierop, ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek af te wijzen.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.E. van der Does, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Does w.g. Van Roosmalen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2001
53.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift
de Secretaris van de Raad van State
voor deze,