ECLI:NL:RVS:2001:AE1474

Raad van State

Datum uitspraak
27 november 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200104930/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • M. Vlasblom
  • H.G. Lubberdink
  • E.D.A.M. Zegveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opvang asielzoekers door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) tegen een uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, van 6 september 2001. De zaak betreft de opvang van een vreemdeling die verzocht om opvang op basis van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 1997 (Rva 1997). Het COA had het verzoek van de vreemdeling afgewezen, omdat er nog een procedure liep over een tweede asielaanvraag. De vreemdeling had eerder een asielaanvraag ingediend die was afgewezen, maar hij had het COA niet geïnformeerd over de status van deze aanvraag na zijn vertrek uit het opvangcentrum.

De Raad van State oordeelt dat het COA zich terecht heeft gebaseerd op de mededeling van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) dat de eerste asielaanvraag was afgewezen. De Raad stelt dat het COA niet verplicht was om zelf onderzoek te doen naar de bekendmaking van de asielbeschikking, aangezien de vreemdeling zelf verantwoordelijk was voor het informeren naar de status van zijn aanvraag. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de president van de rechtbank en verklaart het beroep van de vreemdeling ongegrond. De Raad concludeert dat de grieven van het COA gegrond zijn en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 27 november 2001. De betrokken partijen zijn de vreemdeling en het COA, waarbij de vreemdeling werd bijgestaan door een advocaat. De uitspraak heeft implicaties voor de toepassing van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers en de Rva 1997, vooral in situaties waarin asielzoekers hun verblijfplaats verlaten zonder de autoriteiten te informeren.

Uitspraak

Raad
van State
200104930/1.
Datum uitspraak: 27 november 2001
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het Centraal Orgaan opvang asielzoekers,
appellant,
tegen de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te 's?Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, van 6 september 2001 in het geding tussen:
[vreemdeling]
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij een op 12 juni 2001 verzonden faxbericht heeft [vreemdeling] (hierna: [vreemdeling]) appellant (hierna: het COA) verzocht hem in het kader van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 1997 (hierna: de Rva 1997) opvang te verlenen.
Bij besluit van 29 juni 2001 heeft het COA dat verzoek afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 6 september 2001, verzonden op 10 september 2001, heeft de president, voorzover thans van belang, het door [vreemdeling] tegen dit besluit ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat [vreemdeling] op de voet van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: de Wet COA) en de Rva 1997 opvang wordt verleend. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het COA bij faxbericht, bij de Raad van State binnengekomen op 5 oktober 2001, hoger beroep ingesteld. Dit bericht is aangehecht.
Bij faxbericht van 19 oktober 2001 heeft [vreemdeling] een memorie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 november 2001, waar het COA, vertegenwoordigd door mr. A. Tardjopawiro, en [vreemdeling] in persoon, bijgestaan door mr. G.A.P. Avontuur, advocaat te Breda, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 3 van de Wet COA is het COA onder meer belast met de materiële en immateriële opvang van asielzoekers.
Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Rva 1997, zoals gewijzigd bij besluit van de Staatssecretaris van Justitie van 9 oktober 1998
(Stcrt. 1998, nr. 194, p. 7), geeft de indiening van een tweede of volgende asielaanvraag geen recht op opvang.
2.2. Het COA heeft aan de weigering om [vreemdeling] opvang te verlenen ten grondslag gelegd dat het bepaalde in voormeld artikel 4, tweede lid, van de Rva 1997 daaraan in de weg staat, aangezien nog slechts een procedure loopt over een door deze ingediende tweede asielaanvraag.
2.3. De tweede grief klaagt dat de president ten onrechte heeft overwogen dat het COA het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid, door bij het nemen ervan zonder eigen onderzoek dienaangaande af te gaan op de telefonische mededeling van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: de IND) dat de eerste asielaanvraag van [vreemdeling] op 3 januari 2000 is afgewezen en dat de desbetreffende beschikking is bekendgemaakt.
2.3.1. Deze grief slaagt. Het COA heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het bij de toepassing van voormeld artikel 4, tweede lid, van de Rva 1997 mag afgaan op een mededeling van de IND dat de procedure over de eerste aanvraag is afgerond, tenzij voor hem gerede aanleiding bestaat tot twijfel daaraan, bijvoorbeeld op grond van door de vreemdeling overgelegde gegevens of hem anderszins gebleken feiten en omstandigheden.
Nu het COA wist dat [vreemdeling] met onbekende bestemming en zonder achterlaten van een adres van hemzelf of een gemachtigde uit een opvangcentrum vertrokken was, mocht het dan ook afgaan op de telefonische mededeling van de IND dat het eerste verzoek is afgewezen, een proces-verbaal van vergeefse uitreiking bij de IND voorhanden is en sedertdien de termijn om rechtsmiddelen aan te wenden is verstreken. Het lag niet op de weg van het COA om te beoordelen of de asielbeschikking op juiste wijze bekend is gemaakt en of daartegen nog rechtsmiddelen kunnen worden aangewend. Deze vragen moeten eventueel in de asielprocedure worden beantwoord.
Het was aan [vreemdeling], die, door met onbekende bestemming te vertrekken, de uitreiking van de afwijzing heeft verhinderd, om bij terugkomst uit Duitsland in juni 2000 te informeren naar de stand van zijn eerste asielprocedure en eventueel alsnog rechtsmiddelen aan te wenden. [vreemdeling] heeft niet getracht de mededeling van de IND over de afloop van die procedure op die wijze te ontzenuwen.
2.4. Nu deze grief doel treft, behoeft de andere geen bespreking. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, nu de voorgedragen beroepsgronden geen aanleiding geven voor een ander oordeel, het bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog ongegrond verklaren.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te 's?Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem van 6 september 2001 in de zaak, geregistreerd onder de nummers AWB 01/28519 en 01/29512;
III. verklaart het bij de arrondissementsrechtbank te 's?Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. M. Vlasblom en mr. H.G. Lubberdink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. E.D.A.M. Zegveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Zegveld
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 november 2001
43-359.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,